Laden...

Reactie hof Den Haag op artikel uit NRC 19 november 2016

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksGerechtshof Den Haag > Nieuws > Reactie hof Den Haag op artikel uit NRC 19 november 2016
Den Haag, 21 november 2016

Begin maart ontving de president van het gerechtshof Den Haag mr. Leendert Verheij een klacht over een raadsheer-plaatsvervanger. De klacht betrof echter een kennelijke conflictsituatie waarbij deze raadsheer-plaatsvervanger in zijn hoofdfunctie bij KPMG Meijburg & Co betrokken zou zijn en waar het gerechtshof geen betrokkenheid bij heeft. Vanuit de media zijn vragen over de afhandeling van de klacht gesteld aan de president. Op zaterdag 19 november 2016 verscheen een artikel over de kwestie in NRC met een onjuiste weergave van de afhandeling van deze klacht door de president. Hij schreef maandag 21 november 2016 onderstaande brief naar NRC:

In het artikel over een arbeidsconflict bij KPMG Meijburg (NRC, 19/11) wordt melding gemaakt van mijn beslissing op een klacht tegen een raadsheer-plaatsvervanger bij het Haagse hof. Voorafgaand waren mij door NRC in een periode van 2 ½ week maar liefst 18 vragen gesteld die ik naar vermogen ruimhartig beantwoord heb. Van die antwoorden is in dat artikel hoegenaamd niets terug te vinden, waardoor een onjuist beeld geschetst wordt van de behandeling van de klacht. Ik volsta met drie voorbeelden.
1. Ik had NRC gewezen op mijn beslissing van 9 maart jl., waarin het toetsingskader voor dergelijke klachten staat vermeld, alsmede de reden waarom ik in dergelijke situaties terughoudend behoor te zijn. U onthield de lezer deze zeer relevante informatie. Zo vindt de lezer in het artikel niet terug dat deze klacht niet valt onder de bij wet voorgeschreven klachtenregeling van ons hof, omdat het niet om een kwestie gaat die bij ons hof speelt. Evenmin staat er dat ik als president terughoudend moet zijn in het beoordelen van conflictsituaties bij andere organisaties.
2. De klacht zou door mij “in sneltreinvaart” zijn behandeld. U onthield de lezer de door mij vermelde reden. Eerder dan de klacht zelf mij bereikte(!), vroeg een journalist al wat ik van de klacht (“aantijgingen”) vond. U schrijft alleen – suggestief – “Feit is dat de snelle afwijzing Meijburg uitstekend van pas komt in de ontslagzaak tegen Aachboun”.
3. U suggereert dat aan mijn beoordeling van de klacht geen zorgvuldige behandeling ten grondslag zou liggen. Ten onrechte. Het is juist dat ik over de wijze van totstandkoming van een dergelijke uitspraak geen verantwoording afleg, anders dan in de beslissing zelf. Ik schreef echter uw journalist desgevraagd: “Ik volsta met de constatering dat na mijn uitvoerige brief van 9 maart 2016 geen feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen, waarvan achteraf zou moeten worden geconstateerd dat die een essentieel ander licht op de zaak werpen en dat ik die destijds over het hoofd zou hebben gezien.” Ook dat vermeldt u niet, hoewel we toch sinds mijn beslissing ruim 8 maanden en 5 (onderzoeks)journalisten verder zijn.

Het is niet aan mij om klagers een podium te geven om buiten het door mij te hanteren toetsingskader te klagen over een raadsheer-plaatsvervanger, wanneer er kennelijk sprake is van onderlinge geschillen waar ik niet over ga.

Mr. L. Verheij, president Gerechtshof Den Haag

Aanvullende informatie

Hieronder volgt een nadere toelichting.

Toetsingskader: niet de klachtenregeling

Het Haagse gerechtshof heeft een bij wet voorgeschreven klachtenregeling. Daarin staat dat wanneer iemand een klacht heeft over de wijze waarop het hof of een medewerker van het hof in de uitoefening van de functie zich in een bepaalde aangelegenheid tegen hem of haar gedragen heeft, deze bij het bestuur ingediend kan worden. De president heeft vastgesteld dat de onderhavige klacht niet handelt over de gedraging van een raadsheer-plaatsvervanger die aan het hof kan worden toegerekend.

Wat dan wel?

Het gaat om een conflictsituatie binnen de organisatie waar de raadsheer-plaatsvervanger zijn hoofdfunctie uitoefent. De klacht betreft echter “schendingen van de eer en waardigheid van het ambt van rechter”. Daar heeft de president onderzoek naar gedaan.

Waarom heeft dit onderzoek plaatsgevonden?

Indien er werkelijk sprake zou zijn van ”schendingen van de eer en waardigheid van het ambt van rechter”, zou dat iets zijn wat de gehele Rechtspraak raakt. In zo’n geval is onderzoek noodzakelijk. Tegelijkertijd past de president terughoudendheid, omdat lichtvaardige klachten op dit punt de privacy en reputatie van de raadsheer-plaatsvervanger ernstig kunnen schaden. Deze beide belangen moet de president in het oog houden bij zijn onderzoek. Over de wijze waarop de president zijn onderzoek verricht, legt hij naar derden geen verantwoording af, anders dan in de beslissing (die in dit geval uitvoerig gemotiveerd was). Ook hier spelen privacy en reputatie van de aangeklaagde een rol.

Waarom heeft de president wel geantwoord op vragen over deze kwestie?

Dat heeft onder meer te maken met het feit dat hem al persvragen hadden bereikt, voordat hij de klacht in zijn bezit had. De samenleving mag weten dat serieuze klachten serieus worden onderzocht, maar ook dat de gerechtvaardigde belangen van een raadsheer(-plaatsvervanger) meewegen. Het is niet de bedoeling klagers een podium te geven om te klagen over een raadsheer-plaatsvervanger, wanneer er kennelijk sprake is van onderlinge geschillen waar de president niet over gaat.

Uitspraken