Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat een verbod op foltering en onmenselijke behandeling. Naar voorlopig oordeel van het hof zijn er gegronde redenen om aan te nemen dat een persoon met een Koerdische achtergrond van wie, zoals in dit geval, voldoende aannemelijk is dat hij of zij aantoonbare en relevante banden heeft of heeft gehad met het Koerdisch verzet zoals de PKK, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Dat geldt ook als uitlevering wordt gevraagd met het oog op de vervolging voor een niet-politiek delict.