Aan de zaak ligt een lang slepend conflict ten grondslag, waarbij de verdachten, aangever en het Waterschap Hollandse Delta zijn betrokken. Het conflict gaat over de precieze grenzen van hun naast elkaar gelegen erven. Dit conflict is nog niet beslecht door de rechter die daarover gaat: de civiele rechter. Het Haagse hof kan in deze strafzaak niet vaststellen van wie het stuk grond was waarop de beschoeiing was aangebracht. Het hof is van oordeel dat de beschoeiing zelf toebehoorde aan de buurman en dat de verdachten niet gerechtigd waren deze uit de grond te trekken. Ze hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, waarvoor zij in beginsel straf verdienen.
Het hof verwijt de verdachten dat zij op deze wijze het recht in eigen hand hebben genomen in plaats van een civiele procedure te beginnen, maar heeft aan hen toch geen straf opgelegd. Daarbij heeft het hof onder meer meegewogen dat de verdachten geen relevant strafblad hebben en dat zij bij hun arrestatie door de politie onnodig hard zijn aangepakt.
De aangever had in het strafproces nog een vordering tot schadevergoeding ingediend, waartegen de verdachten verweer hebben gevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van deze vordering een te zware belasting oplevert voor deze strafprocedure, zodat de aangever daarin niet-ontvankelijk is verklaard. De aangever kan deze vordering nog bij de civiele rechter aanbrengen.