Maurits Barendrecht hield zijn verhaal tijdens een themadag Constitutionele
vernieuwing en de toekomst van de rechtsstaat in het gebouw van de Eerste Kamer.
Hij begint zijn verhaal enigszins retorisch met het oppakken van een stoel en de
mededeling dat hij die eigenlijk door de zaal zou willen gooien. Een verwijzing
naar het “stoel incident”, in november jl. bij de rechtbank Limburg. Verderop in
zijn betoog blijkt dat hij vooral wil aangeven dat mensen in ons strafproces te
weinig respect en betrokkenheid ondervinden. Dat ligt niet aan de rechters, zo
stelt Barendrecht, ook niet aan de partijen, nee het ligt aan de regels. Dat
werkt hij vervolgens verder uit met een betoog dat vooral op civiele procedures
betrekking heeft. De regels rond het civiele proces dateren uit de tijd van de
eerste transatlantische stoomboot. Stoomboten hebben sindsdien allerlei
innovaties ondergaan, het burgerlijk procesrecht niet.
De regels van 1838
(rechtsvordering) respectievelijk 1926 (strafvordering) zijn niet bevorderlijk
voor conflictoplossing, aldus Barendrecht. Inmiddels weten we en willen we dat
mensen zelf verantwoordelijk zijn voor een oplossing en we weten dat ze daar ook
nog heel goed in zijn, zo betoogt hij. Innovatie is nodig en het zijn de
juristen die het probleem moeten oplossen, zo vervolgt hij. De voorbeelden die
hij de revue laat passeren, waarbij begrippen worden genoemd als intake,
diagnose, informatievoorziening, mediation en nog veel meer, hebben veel te
maken met wat wij kunnen aanduiden als ‘alternatieve geschillenbeslechting’.
Prikkelend en verfrissend, zo schreef ik in mijn tweet, maar wat is er nu
eigenlijk op af te dingen?
Allereerst is op het betoog van Barendrecht af
te dingen dat hij geen helder onderscheid maakte tussen conflictoplossing en
rechtspraak. Rechtspraak heeft zeker tot doel conflicten op te lossen, maar is
ook nodig wanneer dat doel niet kan worden bereikt, bijvoorbeeld wanneer een van
de partijen daar gewoon niet aan wil. Dan kan rechtspraak een functie hebben in
beëindiging van het concrete conflict, zonder dat achterliggende problemen
worden opgelost. In ieder geval heeft rechtspraak ook een functie als het gaat
om rechtsbescherming en rechtsontwikkeling. Maurits Barendrecht heeft een hoge
pet op van de eigen verantwoordelijkheid van mensen om conflicten op te lossen
en het feit dat zij “daar goed in zijn”. In onze rechtszalen wordt echter
veelvuldig tijd en aandacht besteed aan zaken, waarin mensen er nu juist niet in
slagen de conflicten zelf op te lossen. En wie wel eens naar het programma “de
rijdende rechter” kijkt zal niet onmiddellijk onder de indruk raken van het
vermogen van partijen om hun eigen conflicten op te lossen.
Het is al
meer dan 20 jaar geleden dat ik als rechter een comparitie van partijen leidde, waarin na enig
doorvragen bleek dat tussen (de personen achter) die partijen bij verschillende
rechtbanken in Nederland in totaal 11 (elf !) procedures liepen. Ik vroeg aan
partijen of het geen tijd werd om eens een andere wijze van conflictoplossing te
beproeven en stelde voor dat al die procedures “on hold” gezet zouden worden en
dat wij in het kader van de lopende comparitie zouden trachten het totaal van de
conflicten op te lossen. Om een lang verhaal kort te maken: partijen stemden
daarmee in en het is na enkele zittingen in het kader van die comparitie ook
gelukt. Alle 11 procedures werden geroyeerd, nadat een alomvattende schikking was bereikt.
Ons “stoomboot-procesrecht” bleek geen belemmering te vormen. Een paar jaar
later maakte ik iets soortgelijks mee in een kluwen van conflicten en procedures
tussen drie broers. Zelfde resultaat. Wat daarvoor nodig was? Wel, een zekere
mate van “out of the box denken”, maar vooral de voortdurende bereidheid en
medewerking van partijen (en hun advocaten!).
Die
medewerking van alle partijen is ook steeds de absolute voorwaarde bij alle
vormen van alternatieve geschillenbeslechting, waar Maurits Barendrecht aan
denkt. Zodra een van de partijen blijvend gaat dwarsliggen of weigert aan een
oplossing mee te werken, komt de rechtsbeschermende en conflict-beëindigende
functie van rechtspraak in beeld. En die rechtspraak moet dan voldoen aan
internationale standaarden, onder meer waar het gaat om onafhankelijkheid en
onpartijdigheid van de rechter. Dat heeft gevolgen (onder meer voor onderscheid
tussen informatie, advies, bemiddeling en rechtspraak), waar Maurits Barendrecht
in zijn betoog weinig aandacht aan besteedt.
Barendrecht is met zijn
pleidooi voor innovatie een groot voorstander van ‘meer oplossing, minder
procedure’. Ik deel die voorkeur van hem! En ik herhaal: ik vind zijn ideeën
vaak prikkelend en verfrissend. Maar ik deel niet zijn analyse dat de regels
voor de procedures de belangrijkste obstakels vormen. Alternatieve
geschillenbeslechting is van alle tijden. Elke tijd kent zijn eigen vormen. In
het verleden arbitrage, bindend advies, kringenrechtspraak,
geschillencommissies, commissies van wijzen etc., niet zelden aansluitend bij
bepaalde samenlevingsverbanden (bedrijfstak, onderwijs e.d.). Op de achtergrond
was er altijd de toegang tot de overheidsrechter. Er kwam ook een periode,
waarin “oude” samenlevingsverbanden minder betekenis kregen en tegelijkertijd
maatschappelijk de neiging tot juridisering van conflicten toenam. Daaraan zal
mogelijk bijgedragen hebben een overheid die dacht dat de wereld maakbaar was
met behulp van veel nieuwe (en vaak ingewikkelde) wetgeving. Maar het lijkt mij
minder juist om de oorzaak te zoeken bij de “stoomboot-wetgeving”. Meer
oplossingsgericht en minder procedureel denken is m.i. meer een kwestie van
mindset (bij alle betrokkenen, inclusief rechters) dan van procesrecht. Het
programma KEI (Kwaliteit en Innovatie) van de rechtspraak omvat veel meer dan
het ‘ver-pdf-en’ (begrip van Barendrecht) van bestaande procedures. Juist het
cultuuraspect van dat programma biedt openingen en mogelijkheden in de richting,
als door Maurits Barendrecht bepleit. En zoals in het verleden het procesrecht
vaak geen belemmering vormde, zo zal dat in de nabije toekomst ook gelden.
Ik kom nog even terug op de inleidende opmerkingen
van Barendrecht over het stoel-incident. Mensen vragen om respect en
betrokkenheid, zo stelt hij. Dat klopt en dat is ook terecht. Maar anders dan
Maurits Barendrecht meen ik ook hier dat ons strafprocesrecht daaraan niet in de
weg staat. Er is niets mis met een streven om meer zaken buiten het strafrecht
te houden, als bijvoorbeeld herstelbemiddeling tot een betere oplossing leidt.
In een aantal gevallen staat overigens het belang van de openbare orde eraan in
de weg om met zo’n alternatief als herstelbemiddeling te volstaan. In andere
gevallen blijkt zo’n alternatief ontoereikend, omdat een van de partijen weigert
eraan mee te werken. In die beide situaties kan het noodzakelijk zijn dat een
strafproces volgt. Maurits Barendrecht noemt het een gevaar voor de samenleving
als “noodlottige ongevallen zoals die in Meijel in dezelfde procedure worden
gepropt als een fraude bij een bank of een roofmoord”. Waarom dat een gevaar
voor de samenleving zou zijn, wordt niet toegelicht en eigenlijk ontbreekt in
het betoog van Barendrecht iedere analyse van wat er in zo’n strafproces over,
wat hij noemt, noodlottige ongevallen, aan de orde is. Ik heb daar eerder iets
over gezegd in mijn nieuwjaarstoespraak
in 2015 (De rechtspraak moet gehoor geven, maar moet niet overvraagd
worden). Ook hier geldt: respect en betrokkenheid hebben meer te maken met
mindset (van alle betrokkenen!) dan met processuele regels.
Er zou nog
veel meer te zeggen zijn. Hier echter nog slechts één opmerking: met het
voorgaande heb ik niet willen betogen dat verder nadenken over innovatie van ons
procesrecht achterwege zou moeten blijven. Dat was voor de goede lezer ook al
duidelijk bij mijn eerste reactie op twitter: “Zoals vaker: prikkelend en
verfrissend, maar ook uiterst kort door de bocht. Daardoor veel op af te
dingen”.