Het Openbaar Ministerie ging na de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant in hoger beroep. Het bewijs dat door het OM was aangeleverd, was voornamelijk gestoeld op een getuigenverklaring en DNA-onderzoek.
De getuige zou in een flits en door een raam met vitrage een persoon in een blauw shirt of overhemd hebben gezien. De verdachte was die betreffende ochtend ook gekleed in een blauw shirt. Het hof komt tot de conclusie dat op basis van de getuigenverklaring niet kan worden vastgesteld dat de persoon die de getuige heeft gezien, de verdachte is geweest.
Het DNA-onderzoek aan de deur van het appartement van het slachtoffer wees uit dat er verschillende sporen van de verdachte zijn gevonden, maar die geven – ook in samenhang met de getuigenverklaring – onvoldoende reden om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte de vrouw heeft gestoken. Sterker nog, de bevindingen van het opsporingsonderzoek aan onder andere de kleding en het lichaam van het slachtoffer maken dat de betrokkenheid van een onbekend gebleven dader niet kan worden uitgesloten.