In de Grondwet zijn de grondrechten en organisatiestructuur van de staat vastgelegd. Grondrechten (ook wel fundamentele mensenrechten genoemd, zoals de vrijheid van meningsuiting en godsdienst en het verbod op discriminatie) beschermen burgers tegen machtsmisbruik door de overheid.
Anders dan in veel andere democratieën, kan de Nederlandse rechter wetten niet toetsen aan de Grondwet. De gedachte hierachter is dat het parlement bij het aannemen van nieuwe wetten waarborgt dat grondrechten niet in het geding zijn (“de wetten zijn onschendbaar”). Rechters mogen wetten wel toetsen aan internationale verdragen, waarin veelal dezelfde grondrechten zijn neergelegd als in de Grondwet.
Groot nadeel van wetten alleen aan internationale verdragen mogen toetsen, is dat de Nederlandse rechter een schending van een grondrecht alleen buiten toepassing kan laten in een zaak die aan hem is voorgelegd. Stel bijvoorbeeld dat het parlement een wet zou aannemen die onvoldoende respect toont voor religieuze minderheden. De rechter kan de overheid dan alleen corrigeren door haar te houden aan de verdragen die met andere landen zijn gesloten en waarin dezelfde grondrechten zijn vastgelegd als in de Nederlandse Grondwet. Een garantie dat de betreffende wet dan ook wordt ingetrokken of aangepast is er niet. Als er wél direct aan de Grondwet mag worden getoetst, kan worden voorkomen dat door wetgeving rechten en zeggenschap van burgers sluipenderwijs worden aangetast.