Laden...

Otjiaha B.V. en haar bestuurder niet aansprakelijk voor gevolgen Iraakse mosterdgasaanvallen, Forafina Beleggingen I B.V. wel

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Den Haag > Nieuws > Otjiaha B.V. en haar bestuurder niet aansprakelijk voor gevolgen Iraakse mosterdgasaanvallen, Forafina Beleggingen I B.V. wel
Den Haag, 15 november 2023

Het Nederlandse bedrijf Otjiaha B.V. en haar bestuurder zijn niet aansprakelijk voor letselschade van vijf Iraniërs als gevolg van gifgasaanvallen tijdens Irak-Iranoorlog in de jaren '80. Een ander Nederlands bedrijf, Forafina Beleggingen I B.V., is bij verstek wel tot betaling van een nog nader te bepalen schadevergoeding veroordeeld. Dat blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag in twee bodemprocedures die vijf Iraanse staatsburgers hadden aangespannen. 

Gifgasaanvallen

Tijdens de Irak-Iranoorlog (1980-1988) zijn chemische wapens waaronder mosterdgasmunitie ingezet. In de procedures stellen vijf Iraanse staatsburgers dat zij bij Iraakse aanvallen met mosterdgas nabij de Iraanse steden Jofeyr (1984), Sumar (1986) en Abadan (1986) gewond zijn geraakt en blijvende gezondheidsschade hebben opgelopen.

Volgens hen hebben de Nederlandse bedrijven Forafina (voorheen KBS Holland) en Otjiaha (voorheen Melchemie) in de periode 1982-1984 grondstoffen geleverd waarmee Irak het mosterdgas heeft geproduceerd dat is gebruikt bij de voornoemde aanvallen. Omdat Forafina, Otjiaha en haar bestuurder wisten, althans hadden moeten weten dat Irak de door hen geleverde chemicaliën daarvoor zou gebruiken, stellen de vijf Iraniërs hen aansprakelijk voor de (letsel)schade die zij als gevolg van de inzet van mosterdgasmunitie hebben geleden.

Otjiaha en bestuurder niet aansprakelijk

Otjiaha en haar bestuurder betwisten dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die de vijf Iraniërs hebben geleden. Zij weerspreken onder andere de stelling dat Otjiaha onrechtmatig zou hebben gehandeld door thionylchloride aan Irak te leveren. Otjiaha en haar bestuurder voeren aan dat zij toen de leveringen van thionylchloride plaatsvonden (uiterlijk tot medio 1984) niet wisten of hadden moeten begrijpen dat Irak deze chemische stof voor de productie van mosterdgas zou gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat dit verweer slaagt. De vorderingen tegen hen zijn dan ook afgewezen. De rechtbank vindt onder meer van belang dat toen Otjiaha thionylchloride aan Irak leverde, nu bijna 40 jaar geleden, nog niet in brede kring bekend was dat het Iraakse regime mosterdgas inzette in de oorlog tegen Iran, laat staan dat Irak voor de productie van dat gas thionylchloride gebruikte. Die stof kan ook voor vreedzame doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld als bestrijdingsmiddel in de landbouw of voor de vervaardiging van plastics. De rechtbank weegt ook mee dat de Nederlandse overheid, die de handel met Irak begin jaren tachtig stimuleerde, er in 1984 voor heeft gekozen thionylchloride niet op een lijst van stoffen te zetten waarvoor (omdat deze voor chemische oorlogsvoering konden worden gebruikt) een exportvergunning vereist was. Dit zou pas jaren later gebeuren.  

De rechtbank heeft al met al niet kunnen vaststellen dat Otjiaha en haar bestuurder in de relevante periode wisten of hadden moeten begrijpen wat met de kennis van nu een feit is, namelijk dat Irak in de oorlog met Iran mosterdgas heeft gebruikt en dat voor de productie daarvan thionylchloride is gebruikt. 

Forafina wel aansprakelijk

Forafina is niet in de procedure verschenen en voerde geen verweer tegen de aansprakelijkheidsstelling. Dat betekent dat de rechtbank de vorderingen van de eisers tegen Forafina slechts had kunnen afwijzen in het geval deze haar ongegrond of onrechtmatig zouden zijn voorgekomen. De rechtbank oordeelt dat die situatie zich niet voordoet en wijst de vorderingen tegen Forafina dan ook toe. 

Uitspraken