De 3 andere verdachten worden veroordeeld voor hun aandeel bij de brandstichting. Voor de vriend van de hoofdverdachte komt daar nog bij een veroordeling voor het wegmaken van sporen. En voor de vriendin van de verdachte komt daar nog bij een veroordeling voor het medeplegen van een poging het slachtoffer te chanteren. De vriend en vriendin zijn beide (licht) verminderd toerekeningsvatbaar; de andere verdachte (broer van de hoofdverdachte), is volledig toerekeningsvatbaar. Deze 3 verdachten krijgen allemaal een gevangenisstraf die langer is dan de tijd die ze tot nu toe vast hebben gezeten. Ze moeten dus weer terug naar de gevangenis. De celstraffen variëren van 12 tot 24 maanden.
De hoofdverdachte heeft een levensdelict gepleegd. Door haar opstelling is onduidelijk waarom zij het leven van het slachtoffer heeft opgeofferd. Dit, en het onwaarachtige relaas van de vrouw over een alternatief scenario, moet de nabestaanden op de proef hebben gesteld.
De hoofdverdachte en de andere verdachten hebben het levensdelict toegedekt. De beslissing om brand te stichten in het chalet waar het slachtoffer al bijna een dag lag, maakt duidelijk hoe ver de verdachten bereid waren te gaan om sporen te wissen. Brandstichting is bijzonder gevaarlijk en risicovol voor de omgeving. Het brandstichtingsplan getuigt bovendien van weinig eerbied voor de stoffelijke resten van het slachtoffer van wie alle verdachten wisten dat hij door gruwelijk geweld om het leven was gebracht. Die wetenschap, en de poging om zijn lichaam aan de vlammen prijs te geven, heeft het leed van de nabestaanden vergroot.