Volgens de rechtbank is niet bewezen dat de agent zich deels in de auto van de Nijmegenaar bevond toen hij wegreed. Daarbij betrekt de rechtbank op de eerste plaats dat op de camerabeelden niet te zien is dat de agent zich met - een deel van - zijn bovenlichaam in de auto heeft bewogen. Daarnaast betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat tussen het openen van het portier en het wegrijden door de man slechts 3 seconden verstreken. Onder die omstandigheid - in combinatie met voornoemde beelden – is het volgens de rechtbank niet denkbaar dat de agent (een deel van) zijn bovenlichaam in de auto heeft gemanoeuvreerd. Wel kan worden aangenomen dat de agent met zijn rechterarm de auto in heeft gereikt. Dit past ook bij wat op de beelden te zien, namelijk dat de agent op het moment dat de man wegreed met zijn rechterhand de middenstijl van de auto vast had gepakt.
Net als de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat de agent dodelijk letsel zou oplopen. Daarvoor vindt de rechtbank met name van belang dat de agent zich aan de zijkant van de auto bevond en niet aan de voorkant. Onder deze omstandigheden was er volgens de rechtbank wel sprake van een aanmerkelijke kans dat de agent zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, maar kan niet worden vastgesteld dat de man die kans ook bewust op de koop heeft toegenomen. Volgens de rechtbank is het namelijk niet onaannemelijk, althans niet uit te sluiten, dat de Nijmegenaar niet heeft gezien dat hij de agent meesleurde toen hij wegreed. De rechtbank spreekt de man daarom vrij van poging tot doodslag en (zware) mishandeling.