Een principiële zaterdagvlieger was het niet eens met deze en andere wijzigingen. Hij vond de wijzigingen in strijd met de wet, de statuten van de GOU en het huishoudelijk reglement van de GOU. Er zou een verboden onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst. Door de wijzigingen werd het volgens hem de zaterdagvliegers onmogelijk gemaakt om aan wedvluchten mee te doen. De zaak werd voorgelegd aan de tuchtcommissie van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (NPO) en vervolgens aan de Beroepscommissie. Die laatste commissie oordeelde dat de wijzigingen nietig zijn, want deze zouden in strijd met de statuten. De GOU trok zich niets van die uitspraak aan en stelde zich op het standpunt dat de uitspraak nietig is en de Beroepscommissie heeft gedwaald. Daarom stapte de zaterdagvlieger naar de kortgedingrechter.