De kortgedingrechter oordeelt dat in deze zaak hiervan geen sprake is. De school baseert het advies op de prestaties en gedragingen van de dochter in de tijd dat zij op school zat. Daarmee heeft zij niet laten zien dat zij meer in zich heeft dan de school constateert. Met betrekking tot de intelligentietest heeft de rechter niet de ruimte om de dochter 'de voordeel van de twijfel' te geven. Ook het verwijt dat de school zich onvoldoende zou hebben ingespannen kan niet tot de conclusie leiden dat de school daarom een havo-advies moet geven. Het kan immers in zijn geheel niet worden vastgesteld dat als de school dit wel zou hebben gedaan de leerling prestaties zou laten zien die tot een havo-advies leiden. Verder kan de kortgedingrechter niet vaststellen dat de leerling onvoldoende tijd en rust zou hebben gehad met het oog op haar dyslexie. Zelfs als dit het geval is, kan dit niet tot de conclusie leiden dat de school daarom een nu een havo-advies moet geven.
De kortgedingrechter kan binnen het kader van zijn beoordelingsruimte niet tot het oordeel komen dat de school alsnog een havo-advies moet geven, hoe teleurstellend ook voor moeder en dochter. De kortgedingrechter wijst daarom alle vorderingen af.