De rechtbank ziet geen bewijs voor betrokkenheid van de 59-jarige verdachte – die mede-eigenaar is van de haven in Wessem – bij de brandstichting in Ohé en Laak. Op een dop van een jerrycan die op de steiger van de recreatiewoningen lag, is een minimale hoeveelheid DNA aangetroffen dat weliswaar overeenkomsten vertoont met het DNA van verdachte, maar waarvan de DNA-deskundige vanwege de geringe hoeveelheid niet kan vaststellen of het van één of meer personen afkomstig is. De deskundige kan wel zeggen dat àls het van één persoon afkomstig is, het niet van deze verdachte is. De rechtbank kan op basis van het onderzoek naar de telefoon van verdachte evenmin vaststellen dat hij op de avond van 10 december 2014 op de plaats van de brandstichting is geweest. Bovendien is zijn aanwezigheid in die omgeving niet opvallend gezien zijn werkzaamheden in Wessem. Tot slot heeft de verdediging met stukken onderbouwd dat de brand in Wessem grote financiële schade voor de verdachte heeft veroorzaakt die bovendien te verwachten was. De rechtbank gaat daarom ook niet mee in de stelling van het Openbaar Ministerie dat de verdachte de andere 2 mannen de brandstichting in Ohé en Laak heeft laten uitvoeren, omdat hij financieel voordeel zou hebben bij de brand in Wessem. De brand in Ohé en Laak zou moeten worden gezien als voorbereiding of dekmantel. Omdat de rechtbank ook voor dit scenario geen steun vindt, spreekt zij deze verdachte vrij.