Volgens de voorzieningenrechter is op het moment van de mondelinge behandeling van dit kort geding, voldoende aannemelijk dat indien er op 10 en 11 januari 2019 (wederom) gestaakt wordt bij VDL Nedcar, er een concreet en reëel risico is dat BMW om die reden zal beslissen om haar productie bij VDL Nedcar na 2022 en 2023 niet te continueren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het op dit moment maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk om het recht op collectieve actie te beperken. De volgende omstandigheden, in onderling verband bezien, waren daarvoor doorslaggevend:
- VDL Nedcar is momenteel afhankelijk van één klant (BMW);
- uit een brief van BMW blijkt dat zij binnenkort een besluit neemt over het al dan niet voortzetten van de productie bij VDL Nedcar na 2022 en 2023; de situatie bij VDL Nedcar is momenteel precair;
- bij een negatief besluit van BMW wordt de werkgelegenheid in Limburg (en daarbuiten) fors getroffen;
- de vakbonden proberen met hun stakingen een doorbraak te forceren in een cao-conflict tussen FME en de vakbonden (het sluiten van een nieuwe cao Metalektro ligt echter niet direct in de macht van VDL Nedcar).
De voorzieningenrechter heeft daarom bij verkort - mondeling uitgesproken - vonnis van 9 januari 2019 de vakbonden geboden (dat was namelijk de hoofdvordering van VDL Nedcar) om hun bij VDL Nedcar werkzame leden op te roepen om de op 10 en 11 januari 2019 aangekondigde collectieve acties géén doorgang te laten vinden, met een dwangsom van 500.000 euro.
De inhoudelijke uitwerking van het vonnis is op 17 januari 2019 uitgesproken. Onder dit bericht is zowel het kop-staartvonnis van 10 januari als de uitgewerkte versie van 17 januari toegevoegd.