Een
bezoekafspraak komt steeds dichterbij. ‘Ik lees dat er veel pijn is, maar ik
zie hier ook mensen met wie best te praten valt. We kunnen een afspraak maken
en die op papier zetten? Mijnheer bezoekt om te beginnen zijn moeder, beneden
in de publieke ruimte, 1 keer in de maand? Of wanneer hij wil, zolang hij het
bij u aangeeft? U stuurt uw zus 3 dagen van tevoren een appje, en dan reageert
zij binnen een halve dag?’ Dochter en kleindochter willen best zo’n afspraak
maken, maar waarschuwt kleindochter Nathalie: ‘Ik kan opa en oma niet dwingen.’
Dat begrijpt de rechter (‘en misschien komen we elkaar hier weer tegen’), maar
zo ver moet ze het helemaal niet laten komen. ‘De stress is huizenhoog bij
vader en moeder. Die stress moet eraf. Probeer het van heel groot weer klein te
maken. Zeg gewoon: “Wim komt even langs. Dat is leuk.” Uit alles maak ik op dat
moeder niets liever wil dan haar kleinkinderen zien.’ ‘Dat is het
allerbelangrijkste’, vindt ook zoon Wim. ‘Ze moeten naar oma kunnen.’ De
rechter: ‘Dat betekent wel u ervoor moet zorgen dat het rustig blijft.’