De rechtbank oordeelt dat het de douane vrijstaat opnieuw douanerechten te heffen, omdat door de Hoge Raad in 2016 alleen de mededeling over die aanslag is vernietigd vanwege de schending van het verdedigingsbeginsel. De douane heeft tijdig een nieuwe mededeling over de invoerrechten gestuurd. Deze voldoet nu wel aan de voorwaarden.
Verder vindt de rechtbank dat de expediteur nooit enige concrete informatie heeft aangedragen voor zijn stelling dat er destijds was afgesproken dat hij geen douanerechten hoefde te betalen. Nu niet, maar ook eerder, in de vele jaren dat dit geschil speelde, niet. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding mogelijke getuigen te horen. Ook uit de overgelegde documenten blijkt niet van zo’n concrete afspraak.
Ten slotte zegt de rechtbank, dat er geen sprake is van schending van de rechtszekerheid door mededelingen over die douaneschuld nu opnieuw uit te reiken. Hoewel de eerste bezwaarprocedure behoorlijk lang heeft geduurd en de inspecteur erop toe moet zien dat een bezwaarprocedure binnen redelijke tijd is afgerond, betekent dat niet dat dat er geen heffing mag worden gedaan. Alleen het tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. De expediteur heeft in deze periode ook niets gedaan om haar bewijsmogelijkheden (voor de gestelde afspraak) veilig te stellen.
Vanwege de schending van de redelijke termijn waarbinnen een dergelijke procedure moet worden afgerond, dient de Staat aan de expediteur 1500 euro te betalen.