De voorzieningenrechter stelt in het kader van de door haar te maken belangafweging voorop dat hij zowel een groot belang hecht aan de stand van de grutto en de overige weidevogels in Fryslân als een groot belang hecht aan de steenmarters die daar zijn natuurlijke habitat heeft. Gegeven de onzekerheid ten aanzien van de werkelijke omvang van de steenmarter-populatie en de onduidelijkheid ten aanzien van de gevolgen van het vangen en aansluitend doden van 429 steenmarters in de in het bestreden besluit genoemde perioden voor de gunstige staat van instandhouding van de steenmarter zoals bedoeld in de Wnb, acht de voorzieningenrechter het geboden om het vangen en aansluitend doden van steenmarters te matigen totdat in bezwaar is besloten voor wat betreft de in deze uitspraak benoemde onzekerheden en op de gronden van bezwaar van verzoeksters. Gelet op de door GS en de Fbe uitgesproken verwachting dat in de komende periode niet meer dan 250 steenmarters zullen worden gevangen en gedood, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een maatregel te treffen, in die zin dat ontheffinghoudster in de in het bestreden besluit genoemde perioden niet meer dan 200 steenmarters mag vangen en aansluitend mag doden, evenredig verdeeld aan de hand van de in het bestreden besluit genoemde ontheffings-gebieden voorkomende steenmarters.