Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank verschillende omstandigheden mee. De verdachte is meerdere keren veroordeeld vanwege delicten met (ernstig) geweld. Zo is hij veroordeeld tot tbs met dwangverpleging voor poging zware mishandeling (2011) en tot een gevangenisstraf van 10 jaar en tbs met dwangverpleging (2013) voor poging moord.
De verdachte heeft niet willen meewerken aan gedragsdeskundige onderzoeken. De rechtbank heeft daarom gekeken naar gedragsdeskundige rapportages die opgemaakt zijn bij eerdere zaken. Hierin wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze stoornissen ook zijn gedragskeuzes en handelen in maart vorig jaar hebben beïnvloed en dat hij daarom ook in deze zaak als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Hoewel de rechtbank het belang en de noodzaak van een behandeling van de verdachte in de vorm van tbs met dwangverpleging noodzakelijk acht, legt de rechtbank deze maatregel niet opnieuw op. Dat heeft ermee te maken dat de in 2013 opgelegde tbs met dwangverpleging nog moet beginnen.
Naast een celstraf is het van groot belang dat de verdachte wordt behandeld om herhaling te voorkomen. Volgens de rechtbank is het belangrijk dat er uitzicht is op die behandeling. Daarbij heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat de verdachte de celstraf die hij in 2013 opgelegd kreeg, volledig moet uitzitten. Die straf loopt in 2022 af en de 6 jaar celstraf die hij nu krijgt opgelegd, moet hij aansluitend voldoen. Pas daarna ondergaat hij de in 2013 opgelegde tbs met dwangverpleging. De rechtbank komt alles afwegend op een lagere celstraf dan de officier van justitie eiste vanwege (het zicht op) de noodzakelijke behandeling.