De bewoners menen dat de gemeente niet bevoegd is de woonwagens te sluiten
omdat de hennepkwekerijen niet in de woonwagens zelf maar in tuinhuisjes zijn
aangetroffen. En die tuinhuisjes staan niet op het grondgebied van de bewoners.
Dat blijkt volgens de bewoners uit de kadastrale gegevens en de gemeente had van
die gegevens uit moeten gaan. Bovendien stellen de bewoners dat de hennephandel
niet noodzakelijk via de woonwagens hoefde te lopen, maar dat er een aparte
ingang naar de tuinhuisjes was. Daardoor staan de tuinhuisjes, anders dan de
burgemeester heeft gesteld, niet in direct verband met hun woonwagens en maken
ze geen deel uit van hun woongenot. De sluiting van de woonwagens is daarom
volgens de bewoners niet toegestaan en ook niet proportioneel.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de tuinhuisjes feitelijk wel horen bij
de woonwagens van de bewoners door de wijze waarop ze zijn ingericht. Ook met de
stelling dat de drugs wel via een andere manier dan via hun woonwagens zouden
kunnen worden verhandeld, gaat de rechter niet mee. De rechter ziet geen reden
te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages waarin staat dat
de tuinhuisjes slechts toegankelijk zijn via de percelen waarop de
respectievelijke woonwagens staan. De burgemeester mocht onder de gegeven
omstandigheden voorbijgaan aan het feit dat de tuinhuisjes niet op het
grondgebied van de bewoners staan.