Uit het onderzoeksrapport rijst het beeld dat het bij de cliënten van Zorggroep Helmond voornamelijk gaat om jongeren die gedetineerd zijn geweest of uit een GGZ-instelling komen na verslavingsproblematiek, en op zoek zijn naar onderdak. De cliënten tekenen een huurovereenkomst voor een woning van ongeveer 600 euro per maand, waarna Zorggroep Helmond namens hen een pgb aanvraagt. Er zit echter (al dan niet bewust) de nodige tijd tussen het betrekken van de woning en de aanvraag voor toekenning van een pgb. Vaak enkele maanden. In die periode maken de cliënten wel kosten voor huur en eventueel al geleverde zorg en krijgen ze schulden bij Zorggroep Helmond. Hierdoor wordt het voor hen moeilijker om te beslissen om geen zorg meer bij deze instantie in te kopen.
Voor geleverde zorg dienen de cliënten urenbriefjes te ondertekenen. In het rapport verklaren cliënten dat als ze weigerden te tekenen, er druk op hen werd uitgeoefend door hen erop te wijzen dat ze geen zorg meer zouden ontvangen en daarmee dus ook niet meer bij Zorggroep Helmond zouden kunnen wonen. De cliënten, hun bewindvoerder en de ex-medewerkers verklaren verder dat er op verkeerde wijze zorg en uren werden gedeclareerd door Zorggroep Helmond.
Op basis van dit alles besloot CZ om de 16 aanvragers in bescherming te nemen en aan hen geen pgb toe te kennen om (nog langer) zorg in te kopen bij Zorggroep Helmond. De rechtbank oordeelt dat CZ gelet op het zeer uitvoerige, goed gedocumenteerde en onderbouwde rapport, mocht aannemen dat de zorg voor de aanvragers niet toereikend zou zijn als de zorg ingekocht zou worden bij Zorggroep Helmond. De rechtbank oordeelt dan ook dat CZ terecht heeft besloten om de aanvraag voor de pgb’s af te wijzen.