De verdachten van 21 en 23 jaar hadden een leidende rol in het geheel; ze zetten de anderen aan om gewapende overvallen te plegen en troffen de voorbereidingen. De 21-jarige bracht veelal de feitelijke overvallers met de auto naar de betreffende winkels. De 23-jarige regelde onder meer iemand om de overval op de avondwinkel te plegen. Hij had - net als de 23-jarige - met name een organiserende rol en was ook steeds in de buurt tijdens het plegen van de overvallen. De 20-jarige Rotterdammer was degene die de overval op de avondwinkel daadwerkelijk pleegde en de 24-jarige man uit Breda overviel een slijterij. De modus operandi kwam telkens overeen: ze reden met een auto naar de winkel toe, gingen daar met gezichtsbedekking en donkere kleding naar binnen en bedreigden het personeel met een (nep)vuurwapen. Vervolgens gingen ze ervandoor met de buit.
De Rotterdammer is daarnaast schuldig aan een woningoverval in Den Haag. Hij ging samen met een ander de woning binnen en gebruikte grof geweld tegen de bewoner. Ze sloegen het slachtoffer, onder meer met een metalen staaf, waardoor hij bloedende wonden opliep.

Bij het bepalen van de straffen houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachten hun slachtoffers de stuipen op het lijf hebben gejaagd, alleen voor hun eigen financieel gewin. De slachtoffers voelden zich ernstig bedreigd en hebben daar nog steeds last van. Het waren voor hen traumatische ervaringen, die in grote mate invloed hadden en nog steeds hebben op hun dagelijks leven. Bovendien dragen dit soort delicten bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van strafverzwarende factoren zoals een samenwerkingsverband, een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een vuurwapen. Bij de man uit Breda speelt nog mee dat hij de overval op de slijterij pleegde tijdens een verlof in het kader van een PIJ-maatregel (plaatsing in inrichting voor jeugdigen).