De minister gebruikte meerdere verklaringen van onderzoek van het Bureau Documenten als basis voor zijn besluit. Het bureau verklaart onder meer dat de huwelijks- en geboorteaktes die de man overlegde, hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en dat de legalisatie op deze stukken vals is. Verder is het huwelijkscontract geen rechtsgeldig document omdat dit bij het sluiten van de ceremonie door de echtelieden moet worden ondertekend. In dit geval is dat een paar jaar later door de vader van de vrouw gedaan. Al deze stukken kunnen daarom niet worden geaccepteerd.
De man stelt daar kort gezegd tegenover dat er wel degelijk waarde moet worden gehecht aan de stukken die hij tijdens de aanvraag en het bezwaar overlegde. Volgens hem is de bij de aanvraag overgelegde huwelijksakte echt bevonden en zijn de geboorteaktes niet vals.
De rechtbank constateert dat de man de verklaringen van het Bureau Documenten niet betwist en niet met een eigen deskundige heeft weerlegd. Dit betekent dat de rechtbank alleen hoeft te beoordelen of het advies van het bureau zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk gezien inzichtelijk en voldoende is. Daarvan is in dit geval sprake. De minister mocht zijn besluit dan ook op deze verklaringen baseren. Volgens de rechtbank stelde de minister zich terecht op het standpunt dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de kinderen tijdens het huwelijk van de man met de moeder van de meisjes zijn geboren. Zo kan het Nederlanderschap van de kinderen niet met de nodige zekerheid worden vastgesteld. De overgelegde stukken die de man bij het bezwaar overlegde zijn vals bevonden en borduren voort op de overgelegde stukken die hij bij de aanvraag overlegde. Dit betekent dat aan die laatste stukken geen waarde kan worden gehecht. De minister nam de aanvraag om aan de kinderen een Nederlands paspoort te verstrekken dan ook terecht niet in behandeling en hij verklaarde ook het bezwaar terecht ongegrond.