De man werd in juli 1984 geboren en kwam als 12-jarige naar Nederland. Hij verklaarde tijdens zijn asielprocedure dat hij uit Somalië kwam en dat zijn moeder was vermoord bij een overval op hun woning. Hij kreeg als alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama) een tijdelijke verblijfsvergunning, die later werd omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd. In februari 2003 werd aan hem het Nederlanderschap verleend. De staatssecretaris besloot in februari vorig jaar om het Nederlanderschap van de man in te trekken nadat nieuwe feiten aan het licht kwamen. Het bezwaar van de man hiertegen verklaarde hij ongegrond. De man stapte daarop naar de rechter.
De marechaussee trof bij een controle op luchthaven Schiphol in mei 2014 een Jemenitisch paspoort aan bij de man dat op naam stond van zijn moeder en waarop hij in 1992 was bijgeschreven. Volgens de staatssecretaris blijkt uit het paspoort dat de man in 1992 in Jemen was en niet – zoals hij tijdens zijn asielprocedure had verklaard – in Somalië. Verder heeft de zus van de man, anders dan hij, verklaard dat hun ouders naar Jemen zijn gevlucht toen zij nog heel jong was en dat hun moeder daar in 1993 is overleden. Op basis hiervan concludeert de staatssecretaris dat de man tijdens zijn asielprocedure niet de waarheid heeft verteld en relevante informatie heeft verzwegen. Als deze informatie bij zijn asiel- en naturalisatieaanvraag bij de Nederlandse autoriteiten bekend zou zijn geweest, zou de man nooit in het bezit zijn gekomen van een ama-vergunning en niet zijn genaturaliseerd.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van deze nieuwe informatie inderdaad het Nederlanderschap mocht intrekken. Volgens de man is echter onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van de intrekkingsbeslissing. Zo heeft hij zijn Somalische nationaliteit automatisch verloren toen hij de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Bovendien staat deze sanctie volgens de man in geen verhouding met de gestelde verzwegen feiten. De staatssecretaris stelt daar tegenover dat hij niet verplicht is tot een verdergaande belangenafweging dan hij nu heeft gemaakt.
De rechtbank deelt dit standpunt van de staatssecretaris niet en beslist dat hij opnieuw moet beslissen op het bezwaar van de man tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap. Dit besluit moet beter worden gemotiveerd. Zo moet de staatssecretaris nagaan in het licht van de ernst van de inbreuk die de man pleegde, het tijdsverloop tussen de naturalisatie en het intrekkingsbesluit en de mogelijkheid voor de man om zijn vroegere nationaliteit terug te krijgen of de intrekkingsbeslissing volgens het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel gerechtvaardigd is.