De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat de agent tijdens de uitvoering van zijn werk in dienst van de maatschappij met de beste bedoelingen handelde. Tijdens de achtervolging zette hij diverse middelen in om de scooterrijder te laten stoppen, echter zonder resultaat. De aanrijding zou niet zijn ontstaan als de bestuurder van de scooter wel was gestopt.
Bovendien heeft de agent deze aanrijding uiteraard nooit gewild. Hij maakt een zelfkritische indruk en verschuilt zich niet achter excuses voor zijn gedrag. Hij neemt daarvoor de volle verantwoording, wat indruk maakt bij de rechtbank. De agent is zich bewust van de vreselijke gevolgen voor het slachtoffer en leeft oprecht mee met diens leed.
Desondanks vindt de rechtbank (net als de officier) een taakstraf op zijn plaats. Zijn optreden was levensgevaarlijk; hij veroorzaakte een aanrijding waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waarvan een deel blijvend is. Juist van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zich steeds bewust is van de veiligheid in het verkeer. Het rijgedrag van de agent wordt bovendien niet gerechtvaardigd door de reden waarom hij de bestuurder wilde aanhouden, namelijk vanwege een relatief licht vergrijp.