In 2014 en 2015 werden projectplannen vastgesteld voor de realisatie van waterberging, beekherstel en een ecologische verbindingszone langs de rivier de Aa. Deze plannen omvatten onder meer ontgrondings- en inrichtingswerkzaamheden. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (GS) accepteerde 2 meldingen van Waterschap Aa en Maas voor de ontgrondingsprojecten, zodat het project was vrijgesteld van de vergunningsplicht.
De milieuvereniging Het Groene Hart maakte bezwaar tegen deze acceptatie. GS verklaarde de bezwaren echter ongegrond. Daarop stapten zowel Het Groene Hart als het waterschap naar de rechter. Het waterschap vond dat er over de acceptatie van de meldingen niet kan worden geprocedeerd. Het Groene Hart bleef het niet eens met de acceptatie van de meldingen en vond dat zij wel bezwaar konden maken.
In een voorlopige uitspraak oordeelde de voorzieningenrechter eerder dat over de acceptatie niet kan worden geprocedeerd. De rechtbank is nu echter van oordeel dat dit wel kan en geeft het waterschap geen gelijk. De rechtbank oordeelde verder dat de provinciale Verordening waarin de acceptatie van meldingen is geregeld, te onduidelijk is. Zo staat er dat moet worden getoetst aan provinciaal natuurbeleid, maar er wordt in het midden gelaten wat behoort tot het provinciale natuurbeleid. De rechtbank verklaart dit onderdeel van de Verordening daarom onverbindend. Omdat de ontgronding staat in een projectplan (waarin ook is gekeken naar de belangen bij ontgrondingen) is de rechtbank van oordeel dat de provincie de melding desondanks kon accepteren. Daarom worden alle beroepen ongegrond verklaard en kan de schop in de grond.