Tegen deze maatregel van de rechter-commissaris is de vastgoedondernemer kort daarna bij de rechtbank in hoger beroep gegaan. De rechtbank verklaart nu het hoger beroep van de man gegrond en vernietigt daarmee de beschikking van de rechter-commissaris. De rechter in hoger beroep oordeelt dat de rechter-commissaris geen formele positie heeft als het gaat om het ten uitvoer leggen van het bevel tot het in bewaring stellen. De rechter-commissaris geeft het bevel niet en het is de curator die gaat over het ten uitvoer leggen. De rechter constateert dat de maatregel van de rechter-commissaris in wezen een sanctie is op de weigering van de man om te voldoen aan zijn verplichting om inlichtingen te verschaffen rondom de faillissementen. Maar zo’n sanctie kent de Faillissementswet niet.
De rechter onderschrijft het argument van de vastgoedondernemer dat met de beschikking het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden. De man kan zonder informatie van de rechtbank niet antwoorden op onder meer beschikkingen en brieven. Bovendien moeten beschikkingen volgens de rechtbank “onverkort” worden toegezonden, zodat hij gebruik kan maken van zijn wettelijke recht om daartegen binnen 5 dagen in beroep te gaan.