Laden...

Samenvatting van het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2012 in de zaak van J.S.

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Overijssel > Nieuws > Samenvatting van het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2012 in de zaak van J.S.
Rechtbank Gelderland, 28 november 2012

De verdediging heeft een lijst opgesteld bestaande uit in totaal 18 vragen met betrekking tot het onderzoeksverloop van de onderhavige strafzaak, welke vragen zij door de officier van justitie beantwoord wenst te zien. De vragen zijn nader omschreven in de door de raadsman van verdachte op de regiezitting van 28 november jongstleden overgelegde pleitnotitie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vragen door het OM bij brief van 22 november 2012 reeds zijn beantwoord, voor zover deze relevant zijn voor het onderzoek, dan wel dat de antwoorden op de vragen in het dossier en correspondentie zijn te vinden. De rechtbank is van oordeel dat met deze in algemene termen gedane verwijzing niet kan worden volstaan. De rechtbank stelt de officier van justitie derhalve alsnog in de gelegenheid om bedoelde vragen gedocumenteerd schriftelijk te beantwoorden, en zo mogelijk de daarbij verzochte stukken over te leggen. Voor zover het openbaar ministerie een of meer van de vragen niet wil of kan beantwoorden, dan wel de verzochte stukken niet wil of kan overleggen, verzoekt de rechtbank dit schriftelijk en gemotiveerd aan haar te berichten.

De verdediging heeft voorts verzocht dat de rechtbank, voor zover zij zal besluiten tot het houden van een nieuwe regiezitting, al op voorhand het toetsingskader zal aangeven, aan de hand waarvan nog door de verdediging nader te formuleren onderzoekswensen (naar verwachting bestaande in het horen van de aangevers en de ingeschakelde deskundigen) zullen worden getoetst en wie bij inwilliging van die onderzoekswensen, de kosten daarvan zal dienen te dragen.

Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank in het algemeen voorop dat na de inwerkingtreding op 1 januari 2005 van de Wet horen getuigen in strafzaken van 10 november 2004, het criterium van het verdedigingsbelang bij verzoeken tot het horen van getuigen en/of deskundigen van toepassing is op een verzoek, ten minste tien dagen voor de eerste zitting gedaan (art. 263, tweede lid jo. art. 264 en 288 Sv) en op het horen van getuigen/deskundigen die, zonder te zijn opgeroepen, ter zitting zijn verschenen of meegebracht (art. 287, tweede lid Sv). Ook is het criterium van het verdedigingsbelang van toepassing op een verzoek om een niet eerder opgeroepen of gehoorde getuige te horen, indien de behandeling van de zaak (na schorsing daarvan) opnieuw, maar in gewijzigde samenstelling, wordt aangevangen. In alle andere gevallen is het noodzaakcriterium van artikel 315 Sv van toepassing. De rechtbank merkt hier echter bij op dat onder omstandigheden de inhoud van het noodzaakcriterium en het verdedigingsbelang naar elkaar kunnen toegroeien. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2007 (LJN AZ1702) In het onderhavige geval zal de rechtbank zich echter niet, zoals door de verdediging verzocht, reeds nu uitlaten over de aan te leggen maatstaf ingevolge bovengemelde toetsingskaders. De rechtbank acht zich hiertoe niet gehouden, nu door de verdediging is aangegeven dat zij thans nog niet in staat is om onderbouwde onderzoekswensen op te geven. In dat verband heeft de rechtbank ook overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van de verdediging, besloten tot het houden van een nieuwe regiezitting. Indien en voor zover door de verdediging ten tijde van de nieuwe regiezitting tijdig een stellig, duidelijk geformuleerd en onderbouwd verzoek tot het horen van getuigen en/of deskundigen aan de rechtbank wordt voorgelegd, zal de rechtbank overgaan tot beoordeling van dat verzoek aan de hand van de hiervoor genoemde criteria.
Het vorenstaande impliceert dat de rechtbank thans ook nog geen standpunt zal innemen met betrekking tot het kostenaspect dat is verbonden aan de al dan niet te honoreren verzoeken. Voor zover de rechtbank ter gelegener tijd de aangewezen autoriteit tot het geven van een beslissing dienaangaande mocht zijn, zal in beginsel als leidraad bij die beslissing hebben te gelden de Wet tarieven in strafzaken.

Met betrekking tot het horen van aangevers/aangeefsters, heeft de verdediging ook geopperd dat de rechtbank de zaak nu al naar de rechter-commissaris zal verwijzen en dat, voor zover deze getuigen daar te kennen geven geen verklaring te willen afleggen, door hen gemotiveerd zal worden aangegeven wat de reden daarvoor is en zou vervolgens moeten worden uitgezocht in hoeverre er sprake is van het gegronde vermoeden dat hun (psychische) gezondheid of welzijn in gevaar wordt gebracht door het afleggen van een verklaring.

De rechtbank verstaat hetgeen door de raadsman is geopperd aldus, dat de rechtbank gebruik zal maken van de haar ingevolge artikel 315 in verbinding met artikel 316 Sv toekomende bevoegdheid ambtshalve getuigen of deskundigen op te (doen) roepen, indien de rechtbank de noodzakelijkheid daartoe blijkt. Het bepalen van de noodzakelijkheid voor het horen van getuigen is vooral een feitelijke vraag, die afhang van de concrete omstandigheden van de zaak. Nu door de verdediging met betrekking tot het horen van getuigen nog geen concreet onderbouwde onderzoekswensen zijn neergelegd en door haar ook niet is aangegeven op welke punten zij de verklaringen van de aangevers/aangeefsters wenst te toetsen op de betrouwbaarheid, acht de rechtbank zich in dit stadium van het onderzoek niet genoodzaakt de later voor te stellen personen als getuige op te roepen. De vraag of er mogelijke beletselen voor getuigen zijn om te verklaren behoeft hierdoor thans geen verdere bespreking.

Als laatste verzoek heeft de verdediging de rechtbank gevraagd reeds in dit stadium van het geding ambtshalve een oordeel te geven over het al dan niet aanwezig zijn van een of meer neurologen als deskundige ter terechtzitting bij de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak. De rechtbank acht dit prematuur. Zij zal gedurende het verdere procesverloop haar standpunt dienaangaande bepalen aan de hand van het op dat moment volgens de rechtbank toepasselijke wettelijke toetsingskader.

De rechtbank schorst vervolgens het onderzoek tot de terechtzitting van woensdag, 3 april 2013 om 10.00 uur. Dan zal de tweede regiezitting plaatsvinden. De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte tegen voormelde datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman van verdachte.

Verzoekt het openbaar ministerie voormelde vragen van de verdediging - zo mogelijk gedocumenteerd - zes weken vóór de nadere zitting van 3 april 2013 schriftelijk te beantwoorden, respectievelijk de verzochte stukken over te leggen. Voor zover het openbaar ministerie een of meer van deze vragen niet wil of niet kan beantwoorden dan wel de verzochte stukken niet over wil of niet over kan leggen, verzoekt de rechtbank dat ook tijdig schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank te berichten.

Verstaat dat de verdediging de nog nader door haar te formuleren onderzoekswensen twee weken vóór de nadere zitting van 3 april 2013 aan de rechtbank en de officier van justitie zal doen toekomen.

Uitspraken