3.7.1. Het is doorgaans niet alleen ondoenlijk doch
vooral ook onwenselijk om als kantonrechter bij de vaststelling van de hoogte van
de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand zelf te moeten beoordelen of en
zo ja, tot welk bedrag, gemaakte kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in
aanmerking komen. De omvang van de advocaatkosten behoort niet tot de kern van
de in een ontbindingsprocedure aan de orde zijnde problematiek en de beoordeling
daarvan dient buiten de procedure te blijven.
3.7.2. De kantonrechter dient zich - mede gelet op
de zich vaak aan zijn oog onttrekkende aard en omvang van de buitengerechtelijke
werkzaamheden - verre te houden van de beoordeling van deze vaak ook in de
procedure onvoldoende inzichtelijk gemaakte feitelijke gang van zaken. De
daarbij aan de orde zijnde vragen raken niet alleen de arbeidsrelatie tussen
partijen doch vooral ook de relatie tussen advocaat en cliënt. Bovendien bestaat
het risico dat vaststelling van de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten door de
kantonrechter een majeurering van de advocatendeclaratie schijnbaar zou
rechtvaardigen.
3.7.3. Indien en voor zover de kosten van rechtsbijstand zijn veroorzaakt
door een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de
overeenkomst in de periode voorafgaand aan de ontbindingsprocedure, dienen
dergelijke kosten in een aparte bodemprocedure gevorderd te worden. Omtrent de
kosten van rechtsbijstand die in c.q. ten behoeve van de ontbindingsprocedure
zelf zijn gemaakt wordt in de kostenveroordeling in die procedure beslist.
3.7.4. Tenslotte is nog van belang dat de kosten van rechtsbijstand doorgaans
geacht moeten worden gemaakt te zijn ter verwerving of behoud van
arbeidsinkomsten, zodat zij in beginsel fiscaal aftrekbaar zijn voor degene die
de kosten heeft gemaakt.