Bij de beoordeling van een aanhoudingsverzoek van de ouder(s)/voogd van de verdachte die
ten tijde van de zitting de leeftijd van 18 jaar nog niet zal hebben bereikt, dient rekening te
worden gehouden met de verplichte verschijning van die ouder(s)/voogd als weergegeven in
artikel 496a Sv.
Bij een aanhoudingsverzoek van de ouder(s)/voogd van de
verdachte die ten tijde van de
zitting de leeftijd van 18 jaar nog niet zal hebben bereikt, dient beoordeeld te worden of de
door de ouder(s)/voogd aangevoerde reden van verhindering voldoende dringend en
aannemelijk is en of het belang van de ouder(s)/voogd bij aanhouding van de zaak voorrang
moet hebben boven het belang van een behoorlijke strafvordering, waaronder bijvoorbeeld het
belang van de minderjarige
verdachte op berechting binnen redelijke termijn.
De aannemelijkheid vloeit niet voort uit de enkele mededeling; in het algemeen zal enig
bewijsstuk nodig zijn (tenzij de verhindering reeds aannemelijk is op grond van de in het
dossier aanwezige gegevens). In de regel mag daarom van de ouder(s)/voogd worden gevergd
dat ter staving van het verzoek de gegevens worden verstrekt die met het oog op de te nemen
beslissing wenselijk worden acht. Indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is
gestaafd of indien aan het verzoek tot aanvullende gegevens niet of niet genoegzaam wordt
voldaan, kunnen daaraan gevolgtrekkingen worden verbonden.
De dringendheid moet altijd worden getoetst. Als de verhindering reeds op een eerder
moment had kunnen worden aangevoerd, kan dat worden opgevat als een aanwijzing tegen
dringendheid en/of aannemelijkheid.
Wanneer een benadeelde partij zich heeft gevoegd in een strafzaak jegens een minderjarige
verdachte, die ten tijde van het delict de leeftijd van 14 jaar nog niet had bereikt, waarbij de
vordering van de benadeelde partij zich richt tot de ouder(s) van die verdachte, wordt
aanbevolen dit als factor mee te wegen bij een verzoek van de ouder(s) van de verdachte tot
aanhouding van de zaak.