Het geschil houdt verband met de overgang per 1 januari 2022 van het diagnose-behandelcombinatie (dbc)-stelsel naar het zorgprestatiemodel (ZPM). Onder het oude dbc-stelsel werd de indirecte tijd afzonderlijk gedeclareerd en vergoed. Onder het ZPM wordt de indirecte tijd niet meer afzonderlijk vergoed, maar is deze verwerkt in de tarieven van de zorgprestaties.
De zorgaanbieders betogen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onvoldoende indirecte tijd in de tarieven heeft verwerkt. Zij krijgen op dit punt van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) gelijk. Hoewel duidelijk is geworden dat de indirecte tijd na 2017 is gestegen, heeft de NZa niet méér indirecte tijd in de tarieven verwerkt dan de totale indirecte tijd die in 2017 werd gedeclareerd en vergoed. Daardoor zijn de tarieven niet kostendekkend.
Omdat niet kan worden gewacht op de resultaten van het nieuwe kostenonderzoek waarmee de NZa de tarieven voor het jaar 2026 opnieuw wil vaststellen, bepaalt het CBb dat de NZa binnen drie maanden na deze uitspraak de tarieven voor 2022 en 2023 opnieuw moet vaststellen, op een zodanige manier dat de indirecte tijd op basis van de meest actuele gegevens in de tarieven wordt verwerkt.