De eerste uitspraak betreft de tuchtklacht tegen de opdrachtpartner en de engagement partner van een accountantskantoor, die de controle (met een team) uitvoerden. De klacht bestaat uit een groot aantal onderdelen en verwijten. De accountants zijn het er niet mee eens dat de accountantskamer een aantal klachtonderdelen gegrond heeft verklaard. De curatoren keren zich tegen de beslissing van de accountantskamer om enkele klachtonderdelen ongegrond te verklaren of niet in behandeling te nemen.
In afwijking van de beslissing van de accountantskamer verklaart het CBb vier verwijten alsnog ongegrond. Het gaat om het verwerven van inzicht in het risico-systeem van complexe projecten van Imtech en de reactie op signalen van mogelijke problemen als eventuele aanwijzingen van fraude. Op deze onderdelen van de controle gingen de accountants wel degelijk zorgvuldig te werk, waren zij kritisch genoeg bij het beoordelen van het werk van hun collega's en gaven zij voldoende opvolging aan signalen van mogelijke problemen.
De curatoren krijgen op twee punten gelijk. De accountants evalueerden op drie onderdelen onvoldoende of zij voldoende en geschikte controle-informatie hadden gekregen. Dit ziet onder andere op de bevindingen van de accountant van Imtech in Duitsland over geconstateerde gebreken in de interne beheersing van bepaalde risico's en 'oude debiteuren'. Ook ontbrak op basis van het uitgevoerde werk een voldoende deugdelijke grondslag om een goedkeurende controleverklaring af te geven. De accountantskamer trok die conclusie ten onrechte niet.
De accountantskamer legde de accountants de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving in de accountantsregisters op: drie maanden voor de opdrachtpartner en één maand voor de engagement partner. Hoewel een deel van de klachten alsnog ongegrond is verklaard, vindt het CBb de schendingen van de gedrags- en beroepsregels die overblijven, samen met de alsnog gegrond verklaarde verwijten ernstig genoeg om deze maatregelen te handhaven. Het CBb rekent de accountants met name aan dat zij op cruciale momenten niet handelden zoals van hen mag worden verwacht. Ook weegt mee dat door het veronachtzamen van hun taak bij de jaarrekening een goedkeurende verklaring is afgegeven, terwijl daarvoor onvoldoende deugdelijke grondslag bestond.