Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 7 april 2020 op een vordering tot cassatie in het belang der wet (gepubliceerd op rechtspraak.nl, nr. ECLI:NL:HR:2020:563) heeft het hof, als hoogste rechter in verkeersboetezaken, de maatstaf die geldt voor het al dan niet toekennen van een proceskostenvergoeding herzien. Voor een vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte kosten is aanleiding wanneer de betrokkene in het gelijk wordt gesteld. Dat is in de regel het geval als de inleidende beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd of wordt gewijzigd op het punt van de hoogte van het bedrag van de sanctie, de omschrijving van de gedraging of de feitcode.