Het hof stelt vast dat het verschoningsrecht van de advocaten in de strafzaak structureel is geschonden. De werkwijze van de Staat biedt volgens het voorlopig oordeel van het hof te weinig waarborgen om te voorkomen dat het verschoningsrecht in het gedrang komt. Omdat het verschoningsrecht van belang kan zijn bij veel (lopende) strafzaken heeft deze zaak een grote reikwijdte. Daarom stelt het hof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad om duidelijkheid te krijgen. Het gaat daarbij onder meer over de vraag of het Openbaar Ministerie zelf mag beoordelen of sprake is van vertrouwelijke informatie, of dat een rechter dit moet doen.
In afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad treft het hof een tijdelijke maatregel die de Staat gebiedt om de selectie van gegevens die door het Openbaar Ministerie zijn verkregen via een vordering bij een provider, over te laten aan de rechter-commissaris. Op die manier kan worden voorkomen dat het verschoningsrecht van een advocaat onnodig wordt geschonden.