De Ridder benadrukt dat strafrechters al voor een groot aantal delicten zogenoemde ‘oriëntatiepunten’ kennen. Ten aanzien van ontuchtzaken bestaan al oriëntatiepunten voor jeugdige daders en de mogelijkheid deze voor volwassenen vast te stellen wordt onderzocht. ‘Rechters gebruiken deze oriëntatiepunten als uitgangspunt bij het beoordelen van een straf,’ legt De Ridder uit. Maar hij waarschuwt ook voor de drang naar uniformiteit. ‘Bij elke zaak beoordeelt de rechter opnieuw of een verdachte schuldig is. En als dit zo is, willen we een straf opleggen met het beste effect op de dader én de samenleving. We houden daarbij rekening met vergelding – we zoeken een straf die recht doet aan het leed van het slachtoffer –, de veiligheid van de samenleving, het effect op de dader en afschrikking.’