In 1900 leven veel arbeidersgezinnen in bittere armoede. Ze wonen in krotten, verdienen weinig geld en sociale voorzieningen zijn er niet. Ook kinderen moeten werken, bijvoorbeeld in fabrieken. Verwaarlozing, mishandeling en uitbuiting van kinderen is een groot probleem, net als jeugdcriminaliteit. De overheid grijpt in. Begin 20ste eeuw wordt de Leerplichtwet ingevoerd en kort daarna volgen de Kinderwetten, die de rechter de mogelijkheid geven om ouders het gezag te ontnemen en kinderen uit huis te plaatsen. Ook komt er apart jeugdstrafrecht voor kinderen tot 18 jaar, waarbij de nadruk ligt op heropvoeding in plaats van vergelding.