De rechter wijst de vorderingen van de Provincie af.
Voorop wordt gesteld dat de Provincie eerder onderzoek had moeten doen naar het bestaan van eventuele erfdienstbaarheden. Dan was zij eerder achter het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitzicht gekomen en had zij een onteigeningsprocedure kunnen voeren over die erfdienstbaarheid waarin ook de belangen van de landgoedeigenaar op correcte wijze meegewogen hadden kunnen worden. Dit heeft de Provincie niet gedaan en dat wordt haar door de rechter zwaar aangerekend. Dat het uitzicht waarover de erfdienstbaarheid gaat er nu niet is, doet daar niet aan af. Niet uitgesloten is namelijk dat dit uitzicht er in de toekomst wel weer is. Bovendien zou de bekendheid van de erfdienstbaarheid er toe hebben geleid dat de eerdere onteigeningsprocedure, waar een deel van het landgoed is onteigend, ook zou zijn gegaan over de onteigening van de erfdienstbaarheid van uitzicht. Dat had er misschien voor gezorgd dat er toen met het recht van uitzicht rekening zou zijn gehouden.
De rechter stelt verder vast dat er op dit moment geen sprake is van een volstrekt onacceptabele verkeerssituatie. Hoewel helder is dat de Provincie een financieel belang heeft, is niet duidelijkheid hoe hoog de kosten daadwerkelijk zijn. Bovendien staat tegenover de belangen van de provincie het belang van de landgoedeigenaar dat wordt ontleend aan de erfdienstbaarheid dat hier gelijk te stellen is aan een eigendomsrecht. Niet is gebleken dat de Provincie een concreet voorstel heeft gedaan om de landgoedeigenaar schadeloos te stellen in ruil voor het opgeven van het recht van erfdienstbaarheid.
De fout van de Provincie en het ontbreken van een concreet financieel aanbod van de Provincie is zo groot dat de landgoedeigenaar op dit moment geen misbruik maakt van zijn recht in de bestuursrechtelijke procedure. Dit kan anders zijn als de landgoedeigenaar geen passende financiële vergoeding aanvaardt.