Laden...

Landgoedeigenaar mag zich verzetten tegen plannen Buitenring Parkstad Limburg

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Limburg > Nieuws > Landgoedeigenaar mag zich verzetten tegen plannen Buitenring Parkstad Limburg
Maastricht, 29 juni 2018

De rechtbank heeft vandaag in kort geding de vordering van de Provincie Limburg afgewezen waarin wordt gevraagd om te bepalen dat een landgoedeigenaar in de buurt van Buitenring Parkstad Limburg zijn bezwaar tegen de vergunning moet intrekken zodat het stilgelegde werk hervat kan worden.

Waar gaat de zaak over?

De eigenaar van een landgoed dicht bij de plek waar de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg plaatsvindt, heeft zich eerder tevergeefs verzet tegen het plan voor de buitenring en de onteigening van een deel van zijn landgoed om dit plan uit te kunnen voeren. Op dit moment loopt er een bezwaar van de landgoedeigenaar tegen de vergunning voor het realiseren van een aantal viaducten in het kader van het plan. De bestuursrechter heeft deze vergunning op verzoek van de landgoedeigenaar geschorst tot na de beslissing van de Provincie Limburg op dit bezwaar. Daardoor zijn de werkzaamheden stil komen te liggen. De bestuursrechter heeft zich bij het oordeel gebaseerd op een erfdienstbaarheid van uitzicht uit 1938 waaruit volgt dat er op deze plek geen autosnelweg of ander werk mag worden gemaakt van hoger dan 78 meter boven NAP. De viaducten zouden volgens het plan hoger worden.

De Provincie Limburg heeft nu bij de civiele rechter gevorderd dat de landgoedeigenaar wordt veroordeeld om zijn bezwaar tegen de vergunning in te trekken en zich niet te verzetten tegen het ongedaan maken van de schorsing van de vergunning, althans dat hij zich in dat kader niet meer mag beroepen op de erfdienstbaarheid uit 1938. Volgens de Provincie maakt de landgoedeigenaar misbruik van zijn recht omdat er door de al aangelegde werken nu al geen uitzicht meer is op de plek waar de viaducten moeten komen. Ook wijst de Provincie op het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de aanleg van de buitenring en de hoge kosten die het gevolg zijn van het stilleggen van het werk.

Oordeel in kort geding

De rechter wijst de vorderingen van de Provincie af.

Voorop wordt gesteld dat de Provincie eerder onderzoek had moeten doen naar het bestaan van eventuele erfdienstbaarheden. Dan was zij eerder achter het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitzicht gekomen en had zij een onteigeningsprocedure kunnen voeren over die erfdienstbaarheid waarin ook de belangen van de landgoedeigenaar op correcte wijze meegewogen hadden kunnen worden. Dit heeft de Provincie niet gedaan en dat wordt haar door de rechter zwaar aangerekend. Dat het uitzicht waarover de erfdienstbaarheid gaat er nu niet is, doet daar niet aan af. Niet uitgesloten is namelijk dat dit uitzicht er in de toekomst wel weer is. Bovendien zou de bekendheid van de erfdienstbaarheid er toe hebben geleid dat de eerdere onteigeningsprocedure, waar een deel van het landgoed is onteigend, ook zou zijn gegaan over de onteigening van de erfdienstbaarheid van uitzicht. Dat had er misschien voor gezorgd dat er toen met het recht van uitzicht rekening zou zijn gehouden.

De rechter stelt verder vast dat er op dit moment geen sprake is van een volstrekt onacceptabele verkeerssituatie. Hoewel helder is dat de Provincie een financieel belang heeft, is niet duidelijkheid hoe hoog de kosten daadwerkelijk zijn. Bovendien staat tegenover de belangen van de provincie het belang van de landgoedeigenaar dat wordt ontleend aan de erfdienstbaarheid dat hier gelijk te stellen is aan een eigendomsrecht. Niet is gebleken dat de Provincie een concreet voorstel heeft gedaan om de landgoedeigenaar schadeloos te stellen in ruil voor het opgeven van het recht van erfdienstbaarheid.

De fout van de Provincie en het ontbreken van een concreet financieel aanbod van de Provincie is zo groot dat de landgoedeigenaar op dit moment geen misbruik maakt van zijn recht in de bestuursrechtelijke procedure. Dit kan anders zijn als de landgoedeigenaar geen passende financiële vergoeding aanvaardt.

Uitspraken