Het Openbaar Ministerie verweet de verdachte ten eerste dat haar rijgedrag zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Ten tweede verweet het OM haar overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, het veroorzaken van gevaar op de weg. De rechtbank moet beoordelen of, gelet op de mate van schuld, het ten laste gelegde 6 Wegenverkeerswet of artikel 5 Wegenverkeerswet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte bij het achteruitrijden vanaf haar oprit het slachtoffer heeft aangereden terwijl zij aan het fietsen was. Op het moment dat verdachte het slachtoffer opmerkte, heeft zij niet geremd maar juist gas gegeven en is zij tegen het slachtoffer aangereden waardoor die is komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte uit een schrikreactie het gaspedaal in plaats van de rem heeft ingetrapt. Deze schrikreactie is veroorzaakt door de direct daaraan voorafgaande onjuiste inschatting over de wegpositie van het slachtoffer. Deze inschattingsfout, onmiddellijk gevolgd door een schrikreactie, levert naar het oordeel van de rechtbank geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte gevaar op de weg veroorzaakt heeft. Overtreding van artikel 5 van de wegenverkeerswet kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden.