Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de rechtbank overwogen dat het voor verdachte niet duidelijk is geweest dat er sprake is geweest van ogenblikkelijk levensgevaar bij het slachtoffer, waarbij het evident was dat verdachte (medische) hulp moest verlenen. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het slachtoffer zijn roes moest uitslapen na het gebruik van GHB. Gelet op de gegeven omstandigheden acht de rechtbank deze aanname niet onbegrijpelijk, waardoor er van enig inzicht in, dan wel bewustzijn van het ogenblikkelijke levensgevaar naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest.