In september 2015 bracht een bezoeker van het café een aantal andere bezoekers snij- en steekwonden toe met kapotgeslagen glas. De politie deed hiervan melding bij de burgemeester van Oss, die vervolgens besloot dat het café 2 weken gesloten zou worden. De eigenaar stapte daarop naar de rechter en vroeg om een voorlopige voorziening.
Volgens de burgemeester gedroeg de eigenaar van het café zich niet zoals van een goed exploitant van een horecagelegenheid mag worden verwacht. Hij had die bewuste avond 10 glazen bier gedronken en toonde tijdens het geweldsincident een passieve houding. Hij ontfermde zich niet over de gewonden en ving ook de politie niet op toen die ter plekke kwam. In plaats daarvan bleef de eigenaar aan de bar zitten drinken. De burgemeester stelt ook dat de exploitant de veroorzaker van het incident geen bier meer had mogen geven en zelfs de toegang tot het café had moeten ontzeggen. Ook had hij nadat de veroorzaker door anderen het café was uitgewerkt, de deur moeten sluiten, zodat het geweld buiten niet verder had kunnen gaan.
De wet stelt als uitgangspunt dat de werking van een besluit van kracht blijft, ook al is er bezwaar tegen gemaakt. Het treffen van een voorlopige voorziening maakt inbreuk op dat uitgangspunt. Daarom heeft iemand die een voorlopige voorziening aanvraagt, spoedeisend belang nodig. Volgens de voorzieningenrechter is daar in dit geval geen sprake van, omdat een financieel belang volgens vaste jurisprudentie geen spoedeisend belang kan opleveren. De eigenaar kan namelijk na afloop van de bodemzaak de misgelopen inkomsten tijdens de sluiting en eventuele schade als gevolg van reputatieverlies, terugeisen. Ondanks het ontbreken van spoedeisend belang heeft de rechter nog beoordeeld of er niet toch aanleiding is het besluit van de burgemeester te schorsen. Dat is alleen het geval als – zonder diepgravend onderzoek – heel duidelijk is dat de sluiting zodanig onrechtmatig is dat zeer ernstig moet worden betwijfeld of het in de bodemzaak wel in stand zal blijven. Hoewel de rechter twijfels heeft bij de juistheid van het besluit, zijn die twijfels niet zodanig dat aan die maatstaf is voldaan. Daarom wijst de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.