De rechtbank constateert dat er in de periode vóór het overlijden van de vrouw sprake was van vele signalen die wezen op het ontstaan van hartfalen. Die signalen werden door het medisch personeel van de GGzE niet onderkend, waar dit wel had gemoeten. Immers, de vrouw was lichamelijk ziek, klaagde over steken in het hart en had last van toenemende kortademigheid en extreme vermoeidheid. Ook waren er afwijkende bloeduitslagen. Uit een intern onderzoek, een rapportage van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege volgt dat alle betrokken artsen én het verplegend personeel niet goed zijn omgegaan met (de klachten van) de vrouw en haar familie. De vrouw kreeg onvoldoende aandacht en is niet op adequate wijze gediagnosticeerd, gevolgd, behandeld en verzorgd en nagelaten is haar tijdig naar een specialist te verwijzen.
De rechtbank concludeert dat de betrokken artsen en het verplegend personeel niet hebben gehandeld zoals van hen mocht worden verwacht en dat er zonder meer aanwijzingen zijn dat de vrouw hierdoor is overleden. De rechtbank wijst daarop onder meer op het ontbreken van een opnameverslag en behandelplan, de louter telefonische supervisie over de pas 3 weken in opleiding zijnde specialist, het ontbreken van controle op de kennis van die arts over Clozapine en onduidelijkheden bij overdrachten. Alles bij elkaar staat voor de rechtbank vast dat de vrouw door een opeenstapeling van tekortkomingen in de zorg is overleden. Zij had meer kans gehad te overleven als haar klachten tijdig waren onderkend en als zij was doorverwezen voor nader lichamelijk specialistisch onderzoek.