Voor de beroepszaak moest de advocaat van de man op tijd het griffierecht (de kosten voor het voeren van een rechtszaak) betalen. De rechtbank stuurde hiervoor op 2 november 2017 een nota; binnen 4 weken moest 168 euro worden overgemaakt. Daarbij werd aangegeven dat als het griffierecht niet of niet tijdig zou zijn bijgeschreven, de kans bestaat dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart en niet inhoudelijk zal behandelen. Op 1 december stuurde de rechtbank een aangetekende brief met een herinnering aan de nota en eenzelfde waarschuwing. De advocaat kreeg opnieuw 4 weken de tijd om te betalen. Dit deed hij echter niet. Pas nadat hij een derde brief kreeg, op 17 januari, werd het verschuldigde griffierecht betaald.
De advocaat betwistte niet dat de inleidende nota van 2 november niet is betaald. Volgens hem is de tweede brief, de aangetekende herinnering van 1 december, echter nooit aangekomen. De advocaat stelt dat een medewerker van een ander bedrijf dat op hetzelfde postadres als zijn kantoor zit, de brief heeft aangenomen en ervoor heeft getekend, maar nooit heeft afgeleverd.