De advocaat had - via een door hem beheerste vennootschap - een
aanzienlijk financieel belang in Fema BV, een Helmonds makelaarskantoor. Hij
trad daarnaast op als adviseur van de makelaardij en werd daarbij nauwgezet en
tot op detailniveau betrokken bij de financiële en operationele gang van zaken
binnen het kantoor. Deze makelaardij, waarvan de 44-jarige medeverdachte
(indirect) de formele bestuurder was, ging in oktober 2010 failliet.
Nadat
de financiële positie van Fema in de loop van 2010 steeds slechter werd,
besloten de advocaat en de 44-jarige medeverdachte begin september 2010 om de
(sub)licentieovereenkomst tussen Fema en de moedermaatschappij op te zeggen,
waardoor Fema geen gebruik meer kon maken van de handelsnaam die zij placht te
gebruiken en waardoor de rechten uit alle op dat moment afgesloten contracten
overgingen naar de moedermaatschappij. De rechtbank stelt vast dat als gevolg
van deze opzegging het faillissement van Fema onafwendbaar was geworden. Kort
daarop werden de telefoonaansluitingen en de bankrekening van Fema overgezet op
naam van de moedermaatschappij en vonden overboekingen plaats van geldbedragen -
die afkomstig waren van debiteuren van Fema en ook toebehoorden aan Fema - naar
de moedermaatschappij en de derdengeldenrekening van het kantoor van de
advocaat.
Door deze handelingen werd onmiskenbaar voorgesorteerd op een doorstart via
de moedermaatschappij van Fema, zo concludeert de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat het de vennootschap niet
vrij stond om in het zicht van het naderende faillissement van Fema schulden
tegenover de moedermaatschappij wél na te komen en schulden van andere
schuldeisers tegelijkertijd onbetaald te laten. Ook mocht de vennootschap
betalingen van haar debiteuren niet laten plaatsvinden op een bankrekening van
de Holding of geld overboeken naar de derdenrekening van het advocatenkantoor om
zo het geld buiten het beheer en bereik van de curator te houden na faillissement. Dat het naar de
derdengeldrekening overgeboekte bedrag civielrechtelijk niet aan het vermogen
van de boedel is onttrokken, laat onverlet dat de verdachten volgens de
rechtbank met deze overboeking wel de kennelijke bedoeling hebben gehad om het
bedrag buiten het beheer en bereik van de (te benoemen) curator te stellen.
De rechtbank acht verder bewezen dat de advocaat en
zijn 44-jarige medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het vervalsen van
een twee overeenkomsten van geldlening door te doen voorkomen dat deze waren
getekend op 30 oktober 2009, terwijl deze in werkelijkheid zijn getekend ergens
in de periode januari 2010 tot 23 april 2012.