Nabestaanden van het slachtoffer wraakten afgelopen vrijdag 14 oktober de rechters die de strafzaak tegen de 49-jarige verdachte behandelden. Volgens de nabestaanden wekten de rechters de schijn van vooringenomenheid, onder meer omdat de rechters bepaalden dat de broer niet opnieuw spreekrecht mocht uitoefenen, de stiefmoeder en stiefzus geen spreekrecht toekwam, bepaalde processtukken (te) laat werden verstuurd en de nabestaanden een verkeerde plek in de zaal hadden toegewezen gekregen.
De wrakingskamer oordeelt dat deze processuele en organisatorische beslissingen niet zo onbegrijpelijk zijn dat daaruit een vooringenomenheid van de rechters blijkt.
Ook voerden de nabestaanden aan dat de rechters bij hen en hun advocaat het gevoel hebben doen ontstaan dat zij werden dwarsgezeten. De wrakingskamer stelt dat, ook al zou het feitelijk juist zijn, dit geen zwaarwegende omstandigheden opleveren voor het vermoeden van partijdigheid bij de rechters.
De optelsom van alle gronden die zijn aangevoerd, leidt evenmin tot het oordeel dat er sprake is van een “objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid” van de rechters. Daarmee resteert het subjectieve standpunt van de verzoekers dat de rechters partijdig zijn, dan wel dat zij dit vrezen. Dat is echter onvoldoende voor het toewijzen van een wrakingsverzoek, hoe betreurenswaardig het ook is dat de verzoekers het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechters hebben verloren.