Naar het oordeel van de raadkamer van de rechtbank is onafhankelijkheid namelijk essentieel om als advocaat te kunnen werken. Die onafhankelijkheid staat onder druk als een advocaat in dienst is van het bedrijf dat hij vertegenwoordigt.
Om die onafhankelijkheid te waarborgen dienen dat bedrijf en de advocaten in loondienst in Nederland en naar Nederlands recht een professioneel statuut te ondertekenen. Shell heeft dat ook met zijn Nederlandse advocaten gedaan. Tussen Shell en de buitenlandse advocaten die in Nederland voor Shell hun werkzaamheden hebben uitgeoefend is, in de periode waarover het opsporingsonderzoek zich uitstrekt, geen professioneel statuut ondertekend.
Anders dan Shell heeft gesteld is de raadkamer van de rechtbank van oordeel dat het ondertekenen van zo’n statuut geen papieren formaliteit is, maar wezenlijk voor de onafhankelijkheid van de desbetreffende advocaat. Pas als zo’n statuut is ondertekend en zo onderdeel is van het dienstverband kan de desbetreffende advocaat daadwerkelijk als geheimhouder worden aangemerkt.
Er is ook geen reden om deze advocaten hier anders te behandelen dan in Nederland bij de balie ingeschreven advocaten. Nu die buitenlandse advocaten in Nederland hebben gewerkt en in Nederland niet als geheimhouder kunnen worden aangemerkt, kunnen zij geen beroep doen op het verschoningsrecht.
Deze eis van een professioneel statuut kan niet gesteld worden aan buitenlandse advocaten die in het buitenland een verschoningsrecht hebben en verder niet in Nederland hebben gewerkt in de periode waarover het onderzoek zich uitstrekt.
De binding met de Nederlandse rechtsorde bestaat dan slechts uit een dienstverband met (een dochteronderneming) van Shell en dat is onvoldoende om een dergelijke eis te mogen stellen. Deze advocaten kunnen zich wel op hun verschoningsrecht beroepen.
De advocaat die in zijn eigen land geen verschoningsrecht heeft, kan zich daar in deze zaak evenmin op beroepen.