'Onmiskenbaar onjuist' betekent volgens de AG dat bij oppervlakkige beoordeling al geen twijfel bestaat dat de boete elke redelijke (rechts)grond mist of evident te hoog is omdat na oppervlakkig onderzoek al duidelijk is dat:
- beboeting onverenigbaar is met hoger recht;
- geen overtreding is begaan, of een andere, lichtere, overtreding;
- de boeteling geen overtreder was;
- diens draagkracht verkeerd is beoordeeld;
- diens verwijtbaarheid verkeerd is beoordeeld;
- anderszins excessief is gestraft, bijvoorbeeld boven het strafrechtelijke maximum, of
- zich een klassieke grond voor doorbreking van formele rechtskracht voordoet.
De bestaande rechtspraak biedt overigens al vier mogelijke algemene invullingen van 'evident onredelijk' bij de toepassing van artikel 4:6 Awb op definitief geworden boetebesluiten:
- 'onmiskenbaar onjuist' zoals uitgelegd door de Hoge Raad: het bestuursorgaan zou bij inhoudelijke beoordeling tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat de boete ten onrechte of tot een (veel) te hoog bedrag is opgelegd;
- het evidentiecriterium in de LPG-Purmerend-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij ketenbesluiten: zonder of na summier onderzoek bestaat er geen twijfel over dat de boete niet (tot dat bedrag) opgelegd had mogen worden;
- de betekenis die de Afdeling al eerder aan 'evident' gaf bij de beoordeling of een onaantastbare vergunningsvoorwaarde niet handhaafbaar is: dat is zo als zij 'kennelijk iedere grondslag mist';
- de betekenis van 'schlechthin unerträglich' in de Duitse bestuursrechtspraak: een niet-aangevochten besluit moet worden heroverwogen als handhaving ervan de beginselen van gelijke behandeling, billijkheid, openbare orde of goede trouw schendt of rechtsregels van hogere rang.
Maar het blijven in abstracto vage omschrijvingen want de vraag of iets evident onredelijk is, is in concreto uiteindelijk een Bommelvraag: iets is pluis of niet-pluis, en een Heer, die wéét dat.