Bij zijn oordeel heeft het hof afgewogen of een straf in deze zaak een
toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij is rekening gehouden met 4 aspecten:
- Beide coffeeshops worden gedoogd door de overheid en hebben zich aan de gedoogvoorwaarden gehouden. Daarbij vindt het hof het van belang dat een coffeeshop binnen het Nederlandse softdrugsbeleid een maatschappelijke functie heeft gekregen.
- De bedrijfsvoering van beide coffeeshops was transparant en op orde: er was een administratie van de bevoorrading, er waren arbeidsovereenkomsten voor medewerkers, onder wie de verdachte, en over het loon werd belasting afgedragen.
- De omvang van de voorraad die bij verdachte werd aangetroffen stond gelijk aan de omzet van 2,5 dag, hetgeen bescheiden en alleszins acceptabel is te achten.
- Er was geen sprake van straat- of groothandel.
Alles afwegende, vindt het hof dat er in het geval van de verdachte
sprake is van strafbare feiten die direct voortkomen uit de bonafide
bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops. Dat kleurt de feiten dusdanig dat
het hof de verdachte geen straf oplegt en het rechterlijk pardon toepast.