Laden...

Ook in hoger beroep rechterlijk pardon voor bevoorrading coffeeshops

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksGerechtshof s-Hertogenbosch > Nieuws > Ook in hoger beroep rechterlijk pardon voor bevoorrading coffeeshops
's-Hertogenbosch, 12 november 2015

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch legt geen straf op voor het bevoorraden van 2 coffeeshops in ’s-Hertogenbosch. Het hof oordeelt hiermee in lijn van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, die in deze zaak eveneens het rechterlijk pardon toepaste.

Achterdeurproblematiek

In 2 coffeeshops in ’s-Hertogenbosch is het onder strenge voorwaarden toegestaan dat softdrugs worden verkocht en dat daarvoor in de shop een kleine voorraad van 500 gram aanwezig mag zijn. Het op een andere plaats opslaan, en het vervoeren en het afleveren van diezelfde drugs is echter, net als in de rest van het land, verboden. Dat geldt dus ook voor het bevoorraden van deze coffeeshops. Deze zogeheten ‘achterdeurproblematiek’ van het gedoogbeleid is in deze rechtszaak aan de orde gesteld.

Schuldig zonder strafoplegging

Ook in hoger beroep is de verdachte in deze zaak schuldig bevonden aan het meermalen in bezit hebben, vervoeren en afleveren van softdrugs om de 2 coffeeshops te bevoorraden. Het hof legt de verdachte echter geen straf op, zoals het Openbaar Ministerie eiste.

Niet buiten domein

Volgens het Openbaar Ministerie treedt een rechter met het uitspreken van het rechterlijk pardon in deze kwestie buiten zijn domein. Het hof vindt dat hiervan geen sprake is. De bevoegdheid om het rechterlijk pardon toe te passen is immers in de wet vastgelegd. Bovendien heeft de wetgever overwogen dat ook een veroordeling zonder strafoplegging al als een terechtwijzing moet worden opgevat.

Toegevoegde waarde

Bij zijn oordeel heeft het hof afgewogen of een straf in deze zaak een toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij is rekening gehouden met 4 aspecten:

  1. Beide coffeeshops worden gedoogd door de overheid en hebben zich aan de gedoogvoorwaarden gehouden. Daarbij vindt het hof het van belang dat een coffeeshop binnen het Nederlandse softdrugsbeleid een maatschappelijke functie heeft gekregen.
  2. De bedrijfsvoering van beide coffeeshops was transparant en op orde: er was een administratie van de bevoorrading, er waren arbeidsovereenkomsten voor medewerkers, onder wie de verdachte, en over het loon werd belasting afgedragen. 
  3. De omvang van de voorraad die bij verdachte werd aangetroffen stond gelijk aan de omzet van 2,5 dag, hetgeen bescheiden en alleszins acceptabel is te achten. 
  4. Er was geen sprake van straat- of groothandel.


Alles afwegende, vindt het hof dat er in het geval van de verdachte sprake is van strafbare feiten die direct voortkomen uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops. Dat kleurt de feiten dusdanig dat het hof de verdachte geen straf oplegt en het rechterlijk pardon toepast.

Uitspraken