De Raad voor de rechtspraak is van mening dat op sommige onderdelen een ingrijpende systeemwijziging wordt voorgesteld, terwijl dat niet hoeft en het voorgestelde geen verbetering is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de wijzigingen die worden voorgesteld op het gebied van voorlopige hechtenis (de periode die mensen vast zitten in afwachting van de rechtszaak). Het huidige systeem werkt goed (dat blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel), daarom vraagt de Raad zich af waarom een stelselwijziging wordt voorgesteld. Zo kan voorlopige hechtenis volgens het nieuwe wetboek niet meer worden geschorst. Hiervoor komt de nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel in de plaats. De Raad adviseert in ieder geval de mogelijkheid tot schorsing van de voorlopige hechtenis met voorwaarden (bijvoorbeeld een contact- of locatieverbod of de verplichting tot behandeling) te handhaven, omdat die schorsing in de praktijk bij verdachten als ‘een stok achter de deur’ werkt.
De wijzigingen die worden voorgesteld op het gebied van voorlopige hechtenis en andere bevoegdheden leiden niet tot de daarmee beoogde vereenvoudiging maar maken het systeem juist ingewikkelder, vindt de Raad. Nu geldt er 1 criterium voor voorlopige hechtenis, met daarop een aantal uitzonderingen. Andere bevoegdheden zijn daaraan gekoppeld. In plaats daarvan wordt nu gekozen voor 6 criteria (verdenking van een strafbaar feit, van een misdrijf, van een misdrijf waarop 1, 2, 4 resp. 8 jaar gevangenisstraf staat). Dit betekent dat telkens moet worden nagegaan welk criterium van toepassing is, welk strafmaximum daarvoor geldt en of sprake is van de andere genoemde omstandigheden om te kunnen bepalen of de betreffende bevoegdheid kan worden uitgeoefend. De huidige praktijk is veel overzichtelijker, aldus de Raad, die bang is dat de voorgestelde wijzigingen bureaucratie in de hand werkt.