Het Wetsvoorstel strekt ertoe een evenwichtige overgang van de nu geldende wetgeving naar het nieuwe stelsel voor het omgevingsrecht vorm te geven. Hiertoe onderscheidt het Wetsvoorstel drie hoofdgroepen van regels. Een deel van het Wetsvoorstel vult de Omgevingswet aan, een ander deel wijzigt de Omgevingswet en andere wetten of trekt deze in en tot slot regelt het Wetsvoorstel het overgangsrecht.
In hoofdlijnen adviseert de Raad als volgt:
De Raad is van mening dat te vaak wordt afgeweken van het uitgangspunt van rechtsbescherming in twee feitelijke instanties, en merkt daarbij op dat zijn eerder in het kader van de Omgevingswet uitgebrachte adviezen helaas niet tot aanpassing van de rechtsbescherming hebben geleid. De Raad vraagt nogmaals aandacht voor dit punt.
Ook constateert de Raad dat door het verleggen van de schadeoorzaak van de wijziging van het omgevingsplan naar de omgevingsvergunning of de feitelijke uitvoering van het plan er in veel gevallen, waarin er nu wel recht bestaat op (directe) planschade, dit onder de voorgestelde regeling niet meer het geval zal zijn. De Raad adviseert om het integreren van het huidige planschaderecht in de voorgestelde nadeelcompensatieregeling te heroverwegen.
Verder is de Raad van mening dat de periode waarin voor de rechtspraak verschillende rechtsstelsel tegelijkertijd gelden, zo kort mogelijk moet worden gehouden. De Raad heeft daarom moeite met de ruime termijn van tien jaar die gemeentebesturen worden geboden om hun regelgeving aan te passen aan de Omgevingswet.