Een kind kan gedwongen uit huis worden geplaatst wanneer zijn veiligheid in het geding is of er gevaar dreigt voor zijn ontwikkeling, dit gevaar in de thuissituatie niet voldoende kan worden verminderd en ouders aan de noodzakelijke jeugdhulpverlening niet voldoende meewerken. De rechter is alleen betrokken om te beoordelen of gedwongen hulpverlening en/of een uithuisplaatsing mag worden ingezet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als ouders door persoonlijke problemen niet voldoende voor hun kind te kunnen zorgen.
Die persoonlijke problemen kunnen ontstaan zijn doordat er verschillende moeilijkheden in het gezin zijn op psychisch gebied, gebrekkige opvoedvaardigheden en/of maatschappelijke problemen. Schulden, bestaanszekerheid of huisvestingsproblemen kunnen er onderdeel van zijn. Hoe schulden of andere persoonlijke problemen precies zijn ontstaan, weten familie- en jeugdrechters niet altijd. De rechter beschikt alleen over de informatie die in het dossier staat en wat op de zitting gezegd wordt. De oorzaak van de schulden is voor de rechter niet leidend: de huidige situatie van het kind telt, wat de oorzaak ook is.
Uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen in het algemeen maken deel uit van de reflectie van familie- en jeugdrechters. Met deze brede aanpak is het de bedoeling dat de reflectie concrete aanbevelingen oplevert om de juiste rechtsbescherming te kunnen bieden in alle individuele zaken.