De Rechtspraak onderzoekt of de positieve ervaringen van de eenvoudige civiele procedures ook gelden wanneer slechts één van beide partijen besluit om het geschil voor te leggen aan de rechter en de andere partij daar geen toestemming voor geeft. De Rechtspraak heeft in 2020 besloten hiermee te willen experimenteren. Daarvoor is een tijdelijke wetswijziging nodig. De Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging is op 23 juni 2020 door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet biedt de Rechtspraak de mogelijkheid om bij wijze van experiment voor ten hoogste drie jaar af te wijken van het burgerlijk procesrecht. De gedachte is, dat op deze manier experimentele procedures eerst kunnen worden getoetst aan de praktijk, voordat die in een wet worden opgenomen. De experimenten die via deze Experimentenwet zullen gaan lopen, moeten worden geregeld per algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Kenmerkend voor deze experimentele procedure is de eenvoudige wijze waarop partijen een zaak kunnen aanbrengen, het sneller plannen van de mondelinge behandeling, het dejuridiseren van het geschil en het streven om op de mondelinge behandeling tot een minnelijke regeling te komen. Gedurende drie jaar kan bij de kantonrechter van de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West-Brabant een experimentele procedure worden gevoerd die op een aantal punten afwijkt van de reguliere dagvaardingsprocedure in bodemgeschillen op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het experiment en het daarmee gepaard gaande evaluatieonderzoek zal nuttige inzichten opleveren die op termijn kunnen leiden naar meer laagdrempeligheid, eenvoud, snelheid, effectiviteit en duurzame oplossingen bij gerechtelijke procedures. De beoogde start van het experiment is begin 2025 onder de naam Regelrechter.
.