Laden...

Wetgevingsadvies 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRaad voor de rechtspraak > Wetgevingsadvies > Wetgevingsadvies 2023

 Wetgevingsadvies 2023

>Alles uitklappen
  • Het Wetsvoorstel voorziet in de uitvoering van de Europese digitalemarktenverordening (Digital Markets Act (Verordening (EU) 2022/1925)) (de ‘DMA’/‘Verordening’). De DMA bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Doel van de DMA is om consumenten en ondernemers te beschermen en te zorgen voor meer concurrentie op digitale markten.
    De Raad vindt dat in het wetsvoorstel te weinig tot uitdrukking wordt gebracht dat de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’) slechts een ondersteunende rol heeft bij het toezicht op de naleving. De Raad constateert tevens dat in het wetsvoorstel een voorziening ontbreekt zoals vermeld in artikel 38, zevende lid, van de Verordening waarin voorgeschreven wordt dat de ACM de Commissie eerst schriftelijk in kennis stelt alvorens een eerste formele onderzoeksmaatregel te nemen. Verder adviseert de Raad om in deze de rechtbank Rotterdam aan te wijzen als bevoegde rechter in eerste aanleg, in aansluiting bij de criteria in het Toetsingskader wettelijke concentratie, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven aan te wijzen als hoger beroepsinstantie.
    T.a.v. het strafrechtelijk deel constateert de Raad dat bij doorzoekingen in de zin van artikel 4 geen onderscheid wordt gemaakt tussen woningen en bedrijfsgebouwen. Zonder nadere toelichting is het voorts niet duidelijk waarom de rechter-commissaris in strafzaken, die door de wetgever wordt aangewezen als degene die de machtiging moet afgeven en die zelf over de benodigde expertise beschikt, de officier van justitie daarover zou moeten raadplegen. De Raad beveelt aan de toelichting op dit punt aan te passen of te verduidelijken.

  • Het initiatiefwetsvoorstel heeft als doel om meer menselijke maat in de sociale zekerheid te brengen door de beslissingsruimte van gemeenten en uitvoeringsorganisaties te vergroten bij het terugvorderen van te veel betaalde uitkeringen in de sociale zekerheid. Op deze manier kan er meer ruimte komen voor een menselijke afweging in de uitvoering van de sociale zekerheid.

    Er wordt in het advies gewezen op verschillende onduidelijkheden zoals bijvoorbeeld: de omvang van de beoordelingsruimte, de (ruimere) codificatie van de zes maanden-jurisprudentie en de verhouding van de nieuwe bepaling over het afzien van de terugvordering ten opzichte van de bestaande (en niet gewijzigde) mogelijkheid af te zien van terugvordering wegens een dringende reden (zie bijv. art. 77 lid 6 WIA). Daarnaast wordt in het advies gewezen op diverse open normen en onduidelijkheden in de formulering van de wettekst.

  • In het wetsvoorstel worden diverse wetten aangepast, het advies van de Raad beperkt zich tot de voorgestelde wijziging van bijlage 2 van de Awb De inhoudelijke aanpassing van bijlage 2 van de Awb betreft de harmonisatie van de instantie waar beroep kan worden ingesteld tegen twee typen besluiten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) . Deze twee typen besluiten betreffen 1) het inhoudelijke besluit en 2) het openbaarmakingsbesluit van de ACM. Tegen beide typen besluiten kan een onderneming thans beroep instellen bij verschillende bestuursrechters. Bijlage 2 van de Awb wordt in het wetsvoorstel zodanig aangepast dat voor inhoudelijke besluiten en bijbehorende openbaarmakingsbesluiten dezelfde rechtsgang geldt. De Raad kan zich in de voorgestelde aanpassing vinden.

  • In het kader van de implementatie van een EU-richtlijn (Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022) wordt voorgesteld een volledig nieuwe heffingswet – dus los van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 – in te voeren met de bedoeling op mondiaal niveau een minimum heffing zeker te stellen voor multinationals met een omzet van ten minste 750 miljoen euro (omzetdrempel voor de ‘country by country reporting’ maatregel). Zij moeten voor ten minste 15% effectief belast worden over hun winst.

    Het betreft een uiterst complex en omvangrijk wetsvoorstel dat betrekking heeft op zeer ingewikkelde fiscaal-juridische situaties. De Raad heeft geen inhoudelijke opmerkingen maar voorziet wel aanzienlijke werklastconsequenties voor de Rechtspraak als gevolg van dit wetsvoorstel.

  • De Raad constateert dat het ter advisering voorgelegde wetsvoorstel betaalbare huur voortbouwt op de Wet goed verhuurderschap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 130). Het wetsvoorstel Wet goed verhuurderschap is niet ter advisering aan de Raad voorgelegd, hetgeen de Raad bevreemdt. Met het wetsvoorstel betaalbare huur wordt beoogd de bestaande huurprijsbescherming op grond van het Woningwaarderingsstelsel (WWS) uit te breiden van het lage huursegment naar het middenhuursegment. Daarnaast worden de maximale huurprijzen op grond van het WWS in beide segmenten dwingend voorgeschreven. Hiertoe worden de landelijke algemene regels in de Wet goed verhuurderschap uitgebreid. Voor de handhaving op de maximale huurprijzen volgens het WWS wordt aangesloten bij het instrumentarium dat is opgenomen in de Wet goed verhuurderschap. Ook wordt voorgesteld om de huurprijstoetsingsmogelijkheid van de Huurcommissie uit te breiden. Verhuurders worden daarnaast bij het aangaan van een huurovereenkomst verplicht om een puntentelling te geven aan huurders. De Raad constateert dat bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures tegelijk kunnen gaan lopen maar voorziet op voorhand niet dat daar grote problemen uit zullen voortvloeien.

  • Naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagenaffaire is bezien op welke wijze in de Algemene wet bestuursrecht, die het kader biedt voor al het overheidshandelen in Nederland, de rechtspositie van de burger bij overheidshandelen kan worden versterkt. Het wetsvoorstel bevat daartoe aanpassingen die beogen de menselijke maat in het bestuurs(proces)recht te vergroten en de overheid meer ‘responsief’ te maken. Gezien dit bijzondere geval, waarin sprake is van pre-consultatie volstaat de Raad met het opnemen van de adviezen van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het Landelijk Overleg Belastingrechtspraak gerechtshoven en het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht als bijlagen. Op deze wijze kan kennis worden genomen van de inzichten die binnen het betreffende rechtspraakveld over dit onderwerp bestaan, hetgeen het besluitvormingsproces over dit onderwerp volgens de Raad ten goede kan komen. Deze preconsultatie treedt niet in plaats van de wettelijke adviestaak van de Raad (zie art 95 Wet op de rechterlijke organisatie). Te zijner tijd zal de Raad over het uiteindelijke (eind)concept wetsvoorstel adviseren.

  • In het coalitieakkoord is opgenomen dat het automatisme wordt herzien waarbij Nederlanders met een meervoudige nationaliteit na langdurig verblijf buiten het grondgebied van de Europese Unie het Nederlanderschap verliezen. Voor hen wordt het gemakkelijker het Nederlanderschap te behouden naast hun andere nationaliteit of, voor degenen die het na 1 april 2003 verloren, te herkrijgen. In verband hiermee moet de Rijkswet op het Nederlanderschap worden aangepast. Het wetsvoorstel strekt daartoe. De Raad brengt een blanco advies uit.

  • De besluiten strekken tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (hierna: de ‘Toegankelijkheidsrichtlijn’). De Toegankelijkheidsrichtlijn heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het goed functioneren van de interne markt door onderlinge aanpassing van de wet- en regelgeving van de lidstaten inzake de toegankelijkheidsvoorschriften voor bepaalde producten en diensten. Achterliggend doel van de Toegankelijkheidsrichtlijn is het vergroten van de maatschappelijke deelname van personen met een beperking. De ter advisering voorgelegde implementatiebesluiten zien specifiek op de toegankelijkheid van e-boekdiensten en op de toegankelijkheid van audiovisuele mediadiensten. De implementatiebesluiten geven geen aanleiding geven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

  • Naar analogie van de Crisis- en herstelwet wordt via dit wetsvoorstel een grondslag aan de Omgevingswet toegevoegd om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk besluiten voor categorieën van projecten te kunnen aanwijzen, waarvan de versnelde uitvoering gewenst is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Op deze bij AMvB aangewezen categorieën van projecten zal een aantal procedurele versnellingen van toepassing worden, zoals de- vervanging van de huidige rechtsbescherming in twee instanties (bij de rechtbank en vervolgens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS)) door beroep in één instantie bij de AbRvS voor bepaalde besluiten voor woningbouwprojecten.

    De Raad merkt op dat hij als uitgangspunt rechtspraak in twee feitelijke instanties hanteert. Waar desondanks een uitzondering wordt beoogd, dient daarvoor een deugdelijke motivering te worden gegeven. Volgens de Memorie van Toelichting (MvT) vraagt het huidige tijdsgewricht om heroverweging van eerder gemaakte keuzes. De huidige woningcrisis is gediend bij de (versnelde) realisatie van specifieke projecten. Als zwaarwegende maatschappelijke belangen een versnelde uitvoering van bepaalde categorieën projecten vereisen, kunnen die maatschappelijke belangen een keuze rechtvaardigen om tijdelijk te voorzien in beroep in één instantie, aldus de MvT. De Raad onderkent het belang dat dergelijke projecten op redelijke termijn gerealiseerd kunnen worden. Tegelijkertijd is ook in die gevallen een deugdelijke rechtsbescherming geboden en is het moeilijk uit te leggen waarom een burger voor minder zwaarwegende maatschappelijke belangen wel in twee instanties mag procederen. Daarbij mist de Raad de onderbouwing dat met deze wijziging ook daadwerkelijk sprake zal zijn van een wezenlijke versnelling. In dit verband merkt de Raad nog op dat met het voorbeeld van de bouw van tenminste 12 woningen in een aaneengesloten gebied de lat voor de invulling van het begrip zwaarwegende belangen wel laag wordt gelegd.

  • Het wetsvoorstel versnelt de wettelijke stikstofdoelstelling (omgevingswaarde) van 2035 naar 2030, in combinatie met de toevoeging aan de wet van twee ijkmomenten in 2025 en 2028. Ook bevat dit Wetsvoorstel enkele wijzigingen in verband met de mogelijkheid dat in de toekomst een omgevingswaarde wordt vastgesteld die niet aansluit bij de kritische depositiewaarde, maar bij natuurcondities. Verder breidt het Wetsvoorstel de vergunningplicht voor een Natura 2000-activiteit uit met een vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen die geen significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied omdat zij niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de al toegestane hoeveelheid (de ‘referentiesituatie’).

    Het vervallen van de ‘verslechteringsvergunning’ door de wijziging van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2020 zorgt voor een verlies aan rechtszekerheid bij ondernemers en natuurorganisaties. De Raad onderschrijft daarom het belang van een uitbreiding van de vergunningplicht zoals opgenomen in het Wetsvoorstel omdat hiermee de rechtszekerheid voor betrokkenen toeneemt.

  • Deze Nota van Wijziging strekt ertoe een ‘herhaalgesprek’ met de prostituee in te voeren die een jaar na de vergunningverlening plaats moet vinden. Voorts wordt de bestuurlijke boete voor prostituees geschrapt (art. 41 Wetsvoorstel). Ten slotte wordt artikel 40 Wetsvoorstel (de strafbaarstelling van de klant) uitgebreid met een tweede lid, inhoudende dat de strafbepaling niet van toepassing is op de klant die binnen 24 uur uit eigen beweging misstanden meldt. De Raad adviseert de uitzondering van dit tweede lid verder te verduidelijken. Ook vestigt de Raad de aandacht op het eerdere advies over dit wetsvoorstel.

  • In het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (TK 35 824) kunnen gegevensuitwisselingen worden aangewezen waarvoor de verplichtingen gesteld bij of krachtens het wetsvoorstel gelden. Met het ter advisering voor gelegde concept besluit wordt de gegevensuitwisseling ‘uitwisselen cliëntgegevens tussen instellingen die medisch specialistische zorg verlenen’ verplicht gesteld. De Raad heeft blanco geadviseerd.

  • Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de verordening (EU) 2022/868 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende de betreffende Europese datagovernance en tot wijziging van Datagovernanceverordening (EU) 2018/1724. De verordening heeft als inzet om de beschikbaarheid van data te vergroten door het vertrouwen in databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties en de mechanismen voor datadeling te versterken.

    In het wetsvoorstel zijn aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) toezicht- en handhavingsbevoegdheden toebedeeld. Wat betreft de rechtsbescherming staat tegen besluiten van de ACM inzake dit wetsvoorstel beroep in eerste aanleg open bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De Raad kan zich vinden in de wijze waarop de rechtsbescherming is vormgegeven.

    Voor besluiten die zien op hergebruik van overheidsgegevens, is deze bepaling niet van toepassing. Voor beroep tegen deze besluiten is geen bijzondere rechter aangewezen. Beroep staat open bij de rechtbanken. Hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad kan zich hierin vinden.

  • Het initiatiefwetsvoorstel introduceert een algemene zorgplicht voor ondernemingen ten aanzien van mogelijke nadelige gevolgen van hun activiteiten voor mensenrechten, arbeidsrechten of het milieu in een land buiten Nederland, en voor een specifieke categorie van ondernemingen het principe van gepaste zorgvuldigheid in productieketens, zoals dat is neergelegd in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het Initiatiefwetsvoorstel voorziet in zowel bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke handhaving van de zorgplichten.

    Wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving wordt geadviseerd om de toelichting op een aantal punten te verduidelijken.

    Ten aanzien van de bepaling die voorziet in civielrechtelijke rechtsvordering (artikel 3.2.6.) wordt opgemerkt dat deze in combinatie met de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen open normen zeer verstrekkend is en tot een onredelijke omkering van de bewijslast zou kunnen leiden, temeer omdat niet duidelijk is wat aangevoerd moet worden om strijd met de wet te ‘kunnen doen vermoeden’. De Raad adviseert om dit artikel anders te formuleren, en doet daartoe een concreet voorstel. De Raad constateert voorts dat er in het initiatiefwetsvoorstel sprake is van samenloop van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhavingsstelsels. Een duidelijke keuze tussen beide handhavingsstelsels wordt in het initiatiefwetsvoorstel niet gemaakt en de toelichting besteedt evenmin aandacht aan (de noodzaak van) deze samenloop. Ook de noodzaak van strafrechtelijke handhaving wordt onvoldoende toegelicht. De Raad wijst verder op diverse onduidelijkheden ten aanzien van de strafbaarstelling en ten aanzien van de toepasselijkheid van de wet op buitenlandse ondernemingen. Ook rijst de vraag wie, in het geval van het niet (verder) vervolgen van een overtreding van artikel 2.6.1, als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv zou kunnen worden aangemerkt. De Raad adviseert om het initiatiefwetsvoorstel op deze punten aan te passen, aan te vullen en te verduidelijken.

  • Het amendement Omtzigt strekt er toe dat dossiers van de Rechtspraak met betrekking tot uithuisplaatsingen van kinderen van ouders die gedupeerden zijn in de Toeslagenaffaire en dossiers die betrekking hebben op gedupeerde ouders via de Minister voor Rechtsbescherming kunnen worden verstrekt aan externe diensten/instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.  

    De Raad onderkent het belang van gedegen en zorgvuldig onderzoek naar uithuisplaatsing van kinderen van UHP KOT-ouders in relatie tot de Toeslagenaffaire. Het amendement stuit in zijn huidige vorm echter op een aantal zwaarwegende bezwaren van rechtsstatelijke, privacy-technische en praktische aard. De Raad adviseert daarom om dit amendement niet in zijn huidige vorm over te nemen.

  • Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van het plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten op basis van EU-verordening van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen. De Verordening verplicht lidstaten om vanaf 1 december 2022 gedurende zeven maanden de marktopbrengsten van producenten die elektriciteit opwekken uit de in de Verordening genoemde bronnen, te plafonneren door middel van een heffing (inframarginale elektriciteitsheffing).

    In aanvulling op het ter advisering aangeboden wetsvoorstel is door het Ministerie aangegeven dat het wetsvoorstel wordt aangepast wat betreft de rechtsbescherming. Gekozen zal worden om de in dit verband ingestelde beroepen tegen besluiten genomen door de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) te concentreren bij de rechtbank Den Haag. Hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

    De inframarginale elektriciteitsheffing wordt uitgevoerd en ingevorderd door de Belastingdienst. Deze heffing valt onder het fiscale procesrecht, hetgeen betekent dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, hoger beroep bij het gerechtshof en beroep in cassatie bij de Hoge Raad

  • De fiscale wetgeving is constant aan veranderingen onderhevig. Dit vergt voortdurend inhoudelijke wijzigingen en technisch onderhoud. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen moeten in dit licht worden bezien. De Raad adviseert blanco over dit wetsvoorstel.

  • Het kabinet wil met de regeling het energie-intensieve mkb ondersteunen om de plotselinge hoge schok van gestegen prijzen voor gas en elektriciteit op te kunnen vangen op de zeer korte termijn. Via de regeling wordt een tegemoetkoming gegeven voor de periode 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. De regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Op grond van artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat tegen een besluit genomen op grond van de Regeling beroep in eerste en enige instantie kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • Het wetsvoorstel regelt dat privaatrechtelijke rechtspersonen (onder meer NV's/BV's, verenigingen, VvE's, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen) digitaal kunnen vergaderen. Nu is dat alleen nog fysiek of hybride mogelijk (buiten de tijdelijke mogelijkheid die de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid biedt). Er worden enkele voorwaarden gesteld, zodat de digitale vergadering goed kan verlopen. Verder maakt het wetsvoorstel het eenvoudiger om langs digitale weg op te roepen. De Raad beschouwt de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van Boek 2 en Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek als praktische en nuttige aanpassingen aan de vereisten van de moderne tijd. Het wetsvoorstel geeft de Raad geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

  • Dit Wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet wapens en munitie. Het is de bedoeling in de Rwm gewone gebruiksmessen en mogelijk ook enkele andere voorwerpen aan te wijzen als wapens in de zin van artikel 2 lid 1 categorie IV onder 6 WWM. Het wordt verboden deze wapens onverpakt te dragen in de openbare ruimte. Voor het dragen van deze voorwerpen met het oog op een maatschappelijk aanvaardbaar doel, wordt een uitzondering geformuleerd. De verkoop van deze voorwerpen aan minderjarigen wordt verboden.
    In het advies formuleert de Raad een aantal bezwaren:

    • Voor een goede beoordeling van dit wetsvoorstel is het van belang de tekst van de (aanwijzing in de) Rwm te kennen. Geadviseerd wordt deze ook ter consultatie aan te bieden.
    • Het is niet helder hoe deze nieuw aan te wijzen categorie zich onderscheidt van de reeds bestaande categorie van artikel 2 lid 1 categorie IV onder 7 WWM.
    • Het is niet helder wat de eisen zijn die worden gesteld aan de verpakking van de aan te wijzen voorwerpen.
    • De drager van het gebruiksmes of ander aangewezen voorwerp moet aannemelijk maken dat hij het draagt ten behoeve van een maatschappelijk aanvaardbaar doel. Dat lijkt een feitelijke omkering van de bewijslast.
    • Wat betreft de verkoop van gebruiksmessen aan minderjarigen; ook hier is het mogelijk dat een algeheel verbod te beperkend zal zijn. Bijvoorbeeld een student van 17 jaar die op kamers gaat en messen moet kopen. Het advies is aan dergelijke situaties aandacht te besteden in de MvT.
  • Het Wetsvoorstel kent preferentie toe aan verschuldigde kinderalimentatie. Dit betekent dat als de alimentatieplichtige schulden heeft, de verschuldigde kinderalimentatie prevaleert boven de inning van o.a. consumptieve schulden. Hiermee wordt beoogd dat kinderalimentatie in meer gevallen kan worden geïnd, zodat er meer financiële middelen beschikbaar zijn voor de verzorging en opvoeding van kinderen. De idee dat de kinderalimentatie preferent wordt spreekt de Raad op zich aan. Het is belangrijk dat ouders kunnen voldoen aan de onderhoudsverplichting die zij hebben ten opzichte van hun kind. Toch ziet de Raad aanleiding om enkele kanttekeningen te plaatsen en te wijzen op knelpunten die kunnen ontstaan als gevolg van het wetsvoorstel.

  • In het wetsvoorstel wordt de Wet hersteloperatie toeslagen uitgebreid met maatregelen voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag. Het wetsvoorstel voorziet voor ex-partners in een forfaitaire compensatie van € 10.000,- en indien nodig een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Daarnaast wordt een aanpak voor (een deel van de) schulden voorgesteld, wordt de kindregeling uitgebreid naar kinderen van ex-partners en komen er regelingen voor nabestaanden van overleden partners van de kinderopvangtoeslag en van overleden kinderen. Ook wordt de bredere toepassing van de vooraankondiging in de integrale beoordeling en aanpassing van de zienswijzetermijn bij de vooraankondiging door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen in het Wetsvoorstel geïntroduceerd.
  • De Invoeringswet modernisering personenvennootschappen bestaat uit drie wetsvoorstellen: de civielrechtelijke regeling, fiscale maatregelen en enkele invoeringsbepalingen (ook overgangsrecht). De wetsvoorstellen beogen het nieuwe moderne wettelijk kader te geven voor personenvennootschappen (maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap). Doel is een moderne toegankelijke regeling die de ondernemer faciliteert, passende bescherming biedt aan de schuldeisers en zekerheid aan het handelsverkeer. De verwachting van de wetgever is dat de nalevingskosten voor de gebruikers ten gevolge van de wetsvoorstellen zullen afnemen.  
    De wetsvoorstellen geven geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. 

 

Neem contact op met het Rechtspraak Servicecentrum

Sociale media

Stel uw vraag via:

Instagram Instagram

Pas op met het delen van privé-gegevens op sociale media.

Telefoon

Bereikbaar maandag t/m donderdag van 8:00 uur tot 20:00 uur en op vrijdag van 8:00 uur tot 17:30 uur.